Gezinsblad 10 Van Bavel

Carolientje levend verbrand

 




Mijn moeder sprak vroeger met regelmaat over Carolientje en wat haar als 7-jarig kind voor vreselijks was overkomen. Ik was benieuwd naar dit verhaal. Op een zaterdagmiddag ben ik naar het generalaat gereden om frater Acarius te bezoeken. Hij was een neef van mijn moeder, mijn moeder was enkele jaren geleden overleden. Frater Acarius was een neef van Carolientje, anders gezegd, Carolientje was de dochter van zijn oudste zus.

Het generalaat ofwel het generaal bestuur van de fraters bevindt zich in Tilburg, de plaats waar de congregatie is opgericht. In het bestuursgebouw is ook een internationale communiteit gevestigd. We noemen dit bestuurshuis naar oude gewoonte het Generalaat (zetel van het Generaal Bestuur). Daar zijn ook de ondersteunende diensten, het archief, het fratermuseum en de centrale administratie gevestigd, evenals diverse stichtingen en bedrijven die bij de traditie aansluiten. Het huis biedt eveneens gastvrijheid aan fraters uit andere landen die voor korte tijd in Nederland verblijven, bijvoorbeeld voor studie of familiebezoek. Omdat ze een grote internationale gemeenschap zijn, heeft de communiteit van het generaal bestuur een internationale samenstelling: je kunt er in meerdere talen welkom worden geheten!

Ik meld me bij de receptie en zeg dat ik een afspraak heb met frater Acarius. Ik word meegenomen en mag plaatsnemen in een te omschrijven als sobere en vooral doodsaaie 'personeelskantine'. Ik word mistroostig maar wacht braaf af. Daar verschijnt frater Acarius en ik stel me opnieuw voor. Ik had me eerder voorgesteld per brief, als de zoon van Corrie van Bavel, zijn nicht.

 


Ik geef naar hem aan dat ik met een genealogisch onderzoek gestart ben, om meer informatie te verkrijgen over familie Van Bavel. Ik zie een strenge oud-onderwijzer voor me die met een ongelooflijke precisie zijn verhaal doet. Wie is Acarius? Laten we beginnen met zijn vader Joannes. (zie ook genealogisch overzicht onderaan de pagina)

Joannes was de oudste zoon van Johannes van Bavel (mijn overgrootvader) en Adriana Vermeer (mijn overgrootmoeder). Joannes van Bavel en Adriana de Kok, ouders van onder meer frater Acarius, traden in het huwelijk 20 mei 1908 en kregen zes kinderen:

  1. Adriana Catharina *20-03-1909 +29-10-1960, 51 jaar, gehuwd met Stephanus Johannes Ansems.
  2. Franciscus Adrianus, Johannes, Maria (frater Acarius) *15-04-1910 +02-02-1997, 86 jaar oud.
  3. Elisabeth, Anna, Maria *24-07-1911 +01-09-1911, 1 maand oud.
  4. Cornelia, Anna, Maria *26-12-1912 *09-01-1913, twee weken oud.
  5. Josephina, Maria, Catharina  *29-03-1914 +09-01-1984, 69 jaar oud, gehuwd met Johannes Vastré.
  6. Levenloos kind +18-01-1922, doodgeboren.

Het gezin woonde eerst in de Houtstraat 99, op 17 juni 1921 verhuisden ze naar (Pastoor) Berkvensstraat en 25 september 1924 kochten ze een huis in de Lange Nieuwstraat 16.

Berkvensstraat

Houtstraat 99, Tilburg,

bouwjaar 1919,

woonoppervlakte 88 m²

Vader Joannes (*17-09-1884 06-05-1947) werkte voor het grootste deel van zijn leven bij textielfabrikant van Spaendonck in de Koestraat. Deze wollenstoffenfabriek werd in 1921 opgericht als wollenstoffenfabriek Spaendonck & Zn, door Andreas van Spaendonck, eerder medefirmant van Gebroeders van Spaendonck. Het bedrijf startte aan de Koestraat en breidde zich daar in de loop der tijd aanzienlijk uit. Ook ontstond er vlak bij een fabriekscomplex aan de Enschotsestraat. In 1960 werd nog een fabriekscomplex gebouwd op industrieterrein Kraaiven. Tien jaar later moest het bedrijf, dat ook bekend was onder de naam Spandon, mede wegens de buitenlandse concurrentie de deuren sluiten. Er werkten toen nog 630 personen.

 

 

Vader, G.C. van Spaendonck is eigenaar van de Firma Spaendonck & Zn., G.C. van.
 

 

Zoon Eduardus is eigenaar van de Firma Triborgh.

 Andreas, Josephus (André) van Spaendonck, eerder medefirmant van Gebroeders van Spaendonck, Koestraat 168, Tilburg

 

Hij verloor zijn vrouw Adriana in 1944 (*26-12-1880 28-02-1944). Ze was zwaar suikerpatiënte, op het laatst van haar leven was ze bijna blind, ze werd 63 jaar oud.

Joannes had na haar dood huurders in huis genomen. Het wilde echter tussen hem en zijn nieuwe huisgenoten niet boteren. Hij miste zijn vrouw steeds meer, begon te mopperen en voelde zich niet gelukkig. Hij probeerde steun en troost te vinden bij zijn enige zoon. Met regelmaat stond hij na schooltijd zijn zoon op te wachten. Zoonlief was ondertussen frater en werkte als onderwijzer.

Franciscus had als fraternaam Acarius gekozen, een verwijzing naar een bisschop die in het jaar 500 na Christus leefde (Heilige Professie Frater M. Acarius - F.A.J.M. van Bavel - op 15 augustus 1932 in Tilburg).

Frater Acarius heeft tot en met de burgemeester van Tilburg geprobeerd de huurders het huis uit te zetten. Helaas zonder resultaat. De laatste jaren van het leven van Joannes sleet hij in het St.-Joseph gesticht. In 1947 overleed Joannes aan darmkanker.

 

Persoonlijke gegevens van Joannes Hubertus van Bavel:  

  • Hij is geboren op 17 september 1884 in Tilburg, Noord-Brabant, Nederland.- aangifte 18 september 1884, akte 765 Regionaal archief Tilburg: Geboorten 1884-198]aangever: Johannes van Bavel, vader, 26, fabriekswerker, getuigen: Petrus Wilhelmus van der Dries, 29, wever en Adam van Driel, 59.
  • Beroep: Wollenstoffenwever. Bevolkingsregister | Tilburg | inv. nr. 1567 1910-1920 deel 22 Jan Aartestraat – Kapelstraat.
  • Hij is overleden op 6 mei 1947 in Tilburg, Noord-Brabant, Nederland. Hij was toen 62 jaar oud. Aangifte 7 mei 1947, om 12:00 uur, akte 487 Regionaal Archief Tilburg. Overlijden 1947-84 en CBG Den Haag: pk 765 - 24 Dec 1940 getuige: Isidorus Jonkers, begrafenisleider, 28.

De oudste dochter van Joannes, Adriana Catharina, (* 20-03-1909 †29-10-1960), huwde met Stephanus Johannes Ansems op donderdag 07-05-1936. Stephanus werd geboren op 14 april 1910, tijdstip 18:00 uur in Dongen.

Gezinsblad Ansems - van Bavel

Ze kregen vier kinderen:

  1. Carolina Adriana Maria Ansems,  * 26-03-1937  +05-08-1944, 7 jaar oud
  2. Adriana (Jeantje) Johanna Josephina, Maria Ansems *25-03-1938
  3.  Josephina (Joseke) Maria Ansems,   *22-08-1940 +26-01-1943, 2 jaar oud
  4. Adrianus (Andreke) Ansems, *22-08-1940 +28-10-1993, 53 jaar oud.

Stephanus had als beroep: schoenmaker, vertegenwoordiger en beambte luchtbescherming. Wellicht vraagt u zich af wat 'beambte luchtbescherming' in die tijd inhield. Hieronder uitleg van Louis Sparidans die vertelt uit de periode in de Theresiaparochie waar hij woonde. In die tijd woonde familie Van Bavel hier evenzo.

Louis schrijft over de verduisteringsmaatregelen in Tilburg tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Dit was nodig om bombardementen door de geallieerden op Duitse doelen e.d. zoveel mogelijk te voorkomen. Door de vele ‘afzwaaiers' werden namelijk ook burgerdoelen getroffen. Om die verduisteringen te controleren was er o.a. een Luchtbeschermingsdienst actief. Menige oudere Tilburger zal zich de bordjes nog wel herinneren waar in zijn of haar buurt een zogenoemd ‘blokhoofd' woonde die onder meer daarop moest toezien.
Ook in de buurt waar ik woonde, aan het Theresiaplein, was er zo'n blokhoofd die in mijn herinnering veel gezag uitstraalde. Iedereen keek daar met veel ontzag tegenop.
Wij hadden trouwens thuis nog een ouderwetse knijpkat om in het donker, al was het maar om op weg naar de schuur (‘t schòp) achter ons huis, een beetje licht te kunnen maken. Dit bij het scheppen van kolen 's avonds.
Het was eigenlijk een soort dynamo waarmee je al knijpend een beetje stroom kon opwekken.
De gemeente Tilburg kende allerlei verordeningen, hoe te handelen in geval van luchtalarm. Zo hadden wij thuis ook altijd een paar emmers water klaar staan, voor het geval dat.
En als er luchtalarm werd gegeven moesten we met zijn allen de kelder in (onder de trap) omdat dat dit de beste bescherming tegen bombardementen bood, zo werd gezegd.
Gelukkig hadden wij een relatief grote kelder.
In de stad waren ook schuilkelders gebouwd voor mensen die onderweg waren, maar die waren er niet in onze buurt, althans ik kan er me geen herinneren. Ter aanvulling op wat Louis schrijft, onder de toren van de Vredeburcht zat een bunker van de BB, ofwel burger bescherming. Verder had Tilburg twee atoombunkers, onder het stadhuis en onder Simon Building aan de universiteit. Ook in de Laarstraat was een schuilkelder gebouwd.

 


Schuilkelder in de Laarstraat, kort voor de bevrijding van Tilburg in oktober 1944. De kelder is door Sinne Tolsma en 3 of 4 buurtbewoners gegraven. Ze hebben de kelder maar een of twee keer gebruikt in 1939.

 


De oudste dochter van Stephanus Ansems en Adriana, Carolina, (zijn moeder droeg de naam Karolina), Adriana, Maria Ansems, overleed vijf augustus 1944, op 7-jarige leeftijd, door een noodlottig ongeval: verbranding, tijdstip 18:44 uur.

 

Zoals vroeger een gewoonte was, droegen meisjes een lange schort. Terwijl Carolientje op een stoel voor het gasfornuis in een pan roerde, sloeg de wind door een openstaande keukendeur naar binnen. Haar keukenschortje vatte direct vlam. Het kind rende in paniek naar buiten. In plaats van de brandende kleding te doven begon moeder haar, kledingstuk voor kledingstuk, uit te kleden. Carolientje werd met zware brandwonden overgebracht naar het ziekenhuis waar ze later overleed. De enige foto die van haar is gemaakt, is een foto terwijl ze ligt opgebaard. Haar moeder had brandwonden aan haar handen.

Na Carolientje werd een tweeling geboren, namelijk Josephina die op 2-jarige leeftijd overleed en Adrianus die op 53-jarige leeftijd, als vrijgezel, overleed aan een hartkwaal (*22-08-1940-28-10-1993). Hij heeft altijd gewoond in de Nassaustraat nr. 257.

Moeder Adriana Catharina Ansems - van Bavel overleed op 51-jarige leeftijd aan borstkanker.

 


Terug naar frater Acarius, die kort voor zijn overlijden (ook hij leed net als zijn vader aan darmkanker) bijzonder heeft geholpen met de opmaak van deze familiegeschiedenis. Hij had foto's meegegeven die ik vervolgens kon dupliceren. Ik verscheen drie weken later op een nieuwe afspraak. Frater Acarius was boos op me en tegelijkertijd ongerust dat ik de foto's niet terug zou geven. Volgens hem had ik wel eerder mogen komen. Maar gelukkig, ik was daar weer en hij nodigde me uit op zijn kamer. Ik vertelde u eerder over de troostloze 'kantine' ofwel gezelligheidsruimte, want zo wordt deze ruimte officieel aangeduid. De kamer van Acarius was niet veel beter. Ondanks dit kon ik toch nog het woord 'mooi' over mijn lippen krijgen, om hem zo toch een goed gevoel van zijn behuizing te geven. Daarna liet hij zijn vele fotoalbums zien, waarvan ik geen enkele foto meer meekreeg. Ik heb geen moeite gedaan, ik was tevreden zo.

Hij heeft op de lagere school / kostscholen in de volgende perioden/adressen lesgegeven:

  • 1930-1936 Medemblik
  • 1936-1943 Veemarktstraat Heuvel
  • 1943-1946 Korvelseweg
  • 1946-1948 Staringstraat
  • 1948-1961 Kostschool in Oss (lees hieronder het verhaal van Hein Bloemen)
  • 1961-1974 Ruwenberg St.-Michelsgestel, daarna als overste in het klooster
  • 1974-1976 Overste Eindhoven
  • 1976-1988 Ruwenberg voornamelijk het geven van bijlessen
  • 1988-1990 Fraterhuis Capucijnen Tilburg, daarna Fraterhuis Joannes Zwijsen Tilburg

Zijn zus, Josephina, Maria, Catharina, (*29-03-1914 09-01-1984), trad op jonge leeftijd in bij de zusters Franciscanessen. Deze zusters droegen een bruin habijt. Josephina ging werken in Kleuterheil kinderdagverblijf aan het Wilhelminapark, hoek Dr. Nolenstraat. Daar zorgde ze onder andere voor negen kinderen, die door een weduwnaar, de heer Vastré, waren ondergebracht. Hij was weduwnaar van Johanna Cornelia van Riel.

Totdat ze het lot van deze kinderen zozeer aantrok. Ze werd verliefd op de Johannes Vastré, en trad met hem in het huwelijk d.d. 20-08-1940. Johannes was toen 43 jaar oud en Josephina 26 jaar oud. Naast deze negen kinderen werden nog twee jongens en twee meisjes geboren, Nico, Ria, Adriana en Franciscus.

 

Eén van die negen kinderen, Agnes Vastré, huwde later met Leonardus Staps. Zie hiervoor de familietak Staps – van Bavel: pagina 'Moeder in het hondenhok'.

Josephina vertelde regelmatig dat ze haar besluit tot dit huwelijk met Johannes Vastré (*12-04-1897 16-07-1981), en de zorg voor deze kinderschare, als een roeping heeft gevoeld. Het was door Onze Lieve Vrouwe ingegeven. Met een grote begaafdheid was ze niet gezegend volgens optekening door haar broer Acarius. Ze stelde zichzelf volledig in dienst van haar kinderen. Ze overleed op maandag 9 januari 1984.


Van links vader Johannes, Adriana, Franciscus (frater Acarius), Josephina en moeder Adriana

Gezinskaarten van Bavel - de Kok


De Harmonie van de fraters van Tilburg. Aspirantaal orkest 1930: fr. Emilio v. Berkel, fr. René Peeters, fr. Aventius Jenniskens, fr. Fidelius Mierden, fr. Placidus Smit, fr. Reginus Oosterbaan, fr. Frederico v. Dongen, fr. Afred Smits, fr. Achillus Kerremans, fr. Acarius v. Bavel, fr. Armand Robben, fr. Caecilius Verrijt, fr. Rudolfus v.d. Leur, fr. Edgard v. Heusden, fr. Martin v.d. Krabben, fr. Evirinus Segers en Godefried Geboers.



Stephan Haas schreef mij, 31 augustus 2020. In de hoedanigheid van oud-leerling van frater Acarius vertelde hij in de periode Ruwenberg St.-Michielsgestel over zijn opgedane schoolervaring het volgende:

In het schooljaar 1966 - 1967 was frater Acarius mijn leraar in de zesde klas. Het was op de Wilberthof, een school in een nieuwbouwwijk van Sint - Michielsgestel. Die school werd gerund door de fraters van de Ruwenberg. Daar ben ik ook nog eens een paar maanden intern geweest, maar dat is een ander verhaal.

Van frater Acarius kan ik me niet veel meer herinneren. Een rustige man en een goede leraar (ik vond het plezierig bij hem en mijn moeder, die zelf onderwijzeres was, en wel eens op die school inviel, was lovend over hem). Twee zaken staan me nog helder voor de geest.

Soms kregen we een proefwerk en dat moesten we dan in een bepaalde tijd af hebben (meestal aan de krappe kant). Frater Acarius had een grote klok met alleen een minutenwijzer en die gebruikte hij om de tijd bij te houden (en mij op mijn zenuwen te werken). Hij bracht het altijd als een leuke vondst; wij hadden gemengde gevoelens.

Heel bijzonder was zijn manier om de voortgang van de leerlingen te visualiseren. Hij gebruikte een soort spiraalvormig ganzenbord. Iedereen begon in het midden en schoof per week een aantal vakjes op. Dat aantal werd bepaald door de punten die je in die week had gehaald. Tot zover nog redelijk voor de hand liggend. Hij had echter een pedagogische verfijning aangebracht. Met een kleurtje werd aangegeven of je wel of niet naar je eigen niveau had gepresteerd. Zo kon iemand die niet altijd hoge cijfers haalde toch nog een soort weekkampioen worden door een prestatie boven eigen niveau. Misschien zat het nog ingenieuzer in elkaar dat weet ik niet.

Eigenlijk waren alle fraters die ik op die school heb meegemaakt wel op één of andere manier bevlogen in hun werk. Van frater Acarius zal het de bedachtzaamheid en rust zijn geweest, samen met zijn inzet om het goede er uit te halen.

Stephan Haas, september 2020


Frater Acarius staat achterste rij helemaal aan de rechterkant

 


Hieronder beschrijft Mr. H.L.M. Bloemen zijn levenservaring op de kostschool in Oss, het Instituut Sint-Nicolaas:

29 april 2019 ... Het oude klooster van de fraters aan de Begijnenstraat in Oss, ... bent zelf begonnen in het schooljaar 1960/1961 in de 6e klas bij frater Acarius.

Mijn moeder, die al vroeg weduwe werd, besloot in 1959 dat ik naar kostschool moest.
De schoolkeuze ging tussen de bekende RK kostscholen in die tijd: onder andere het Canisius College in Nijmegen, Saint Louis in Oudenbosch, de Breul in Zeist, het Augustinianum in Eindhoven, de Ruwenberg in St.-Michielsgestel en het Sint-Niklaasinstituut in Oss. Kostscholen, die midden negentiende eeuw zijn gesticht en een eeuw consequent onder leiding stonden van verschillende kloosterorden, de fraters van Tilburg, de paters Jezuïeten of de paters Augustijnen.
Voor mij viel de keuze op Oss, het Sint-Nicolaasinstituut.
Waarom voor dit instituut gekozen is, is mij nooit duidelijk geworden. Het enige wat ik weet, is dat mijn moeder de Breul te chic vond en het Augustinianum en het Canisius te groot.
In die tijd was het in ‘gegoede Roomse kringen’ gebruikelijk kinderen een paar jaar naar kostschool te sturen. Het maakte onderdeel uit van de opvoeding.
Zes jaar verbleef ik daar, vanaf 1 september 1959 tot aan het einddiploma Mulo-A in juli 1965.

Het Instituut St.-Nicolaas stond onder leiding van de Fraters van Tilburg en Onze-Lieve-Vrouw Moeder van Barmhartigheid zoals de officiële titel luidt. Volgens de prospectus uit 1958 stelde het Instituut zich ten doel leerlingen een godsdienstige en karaktervormende opvoeding te geven en hen door goed onderwijs voor te bereiden op de middelbare school.
Er werd onderwijs gegeven aan de laatste twee klassen van de toen zogeheten, Lagere School, klas vijf en zes. Op het terrein van de fraters bevond zich ook een lagere school voor externe leerlingen gesitueerd naast de kostschool. Voorts was er binnen de kostschoolmuren een driejarige Mulo-A opleiding en eveneens op dat terrein een Muloschool voor externe leerlingen.

Toen ik in 1959 aankwam, was het mogelijk om het hele traject - klas 5/6 tot en met de driejarige Mulo-A opleiding volledig intern te volgen. Na september 1961 hield het onderwijs binnen het internaat/de kostschool op te bestaan en werden de kostschooljongens voor wat betreft de lessen ondergebracht op bovengenoemde naastgelegen twee scholen voor externen.
De vijfde klas heb ik gedoubleerd. De schooljaren 1959/1960 en1960/1961 was ik twee jaar in de vijfde klas, toen nog volledig intern en alleen voor kostschooljongens. De zesde klas,1961/1962 en de Mulo-A volgde ik na september 1961 in de buitenscholen waarvan ook externe leerlingen deel uitmaakten. Maar ik leefde, at, sliep, studeerde en recreëerde enz. zes jaar lang op de kostschool.

De kostschool bood plaats aan 130 leerlingen. Jongens vanaf ongeveer 9 jaar tot en met 16-jarigen. Het kloostergedeelte van de fraters maakte onderdeel uit van het complex. Ik schat dat er zo’n veertig kloosterlingen woonden. Dat waren de frater-onderwijzer Lagere Scholen en van de Mulo scholen. De andere fraters gaven ondersteuning aan de kostschoolbevolking; zij waren de surveillanten in de recreatiezalen en de slaapzalen, de ziekenfrater, de fraters in de keuken, de frater voor de was, de frater portier en fraters manusjes-van-alles. Ten slotte woonden en leefden er een paar gepensioneerde fraters in het kloostergedeelte. Zij waren dermate vergroeid met het St.-Nicolaasinstituut, dat ze er tot hun dood mochten verblijven. Daarna werden ze met uitgebreid kostschoolceremonieel op het kleine fraterkerkhof in de parktuin begraven. Die graven zijn inmiddels overigens allemaal geruimd en het park is nu een openbaar toegankelijk park.

De kostschool bevatte twee recreatiezalen, een voor de Lagere Schoolleerlingen en een voor de Muloleerlingen. In die recreatiezalen stonden biljarttafels en een tafeltennistafel. Verder tafels met formicabladen en rechte stoelen. Langs een wand stond een boekenkast met spelletjes en veel Roomse lectuur, meestal uitgaven van drukkerij Zwijssen uit Tilburg, een van de bedrijven van de Fraters van Tilburg. Pim Pandoer, Arendsoog, Puk en Muk, de Engelbewaarder, Okki en Taptoe was lectuur die we mochten lezen. Meegebrachte boeken moesten worden goedgekeurd op zedelijkheid en werden dan, voorin rechtsboven, van een paraaf voorzien van de klassefrater.

Voor Iedereen was er in de recreatiezaal een lade waarin je je spulletjes bewaarde, zoals snoepgoed of een boek, pen en papier. De fraters surveillanten voerden leiding over de recreatiezalen. Zo was er de beruchte hoofdsurveillant frater Ludwigus.
Naast de recreatiezaal van de Mulo lag de refter, de eetzaal; alle 130 jongens kregen daar een vaste plek toegewezen. De recreatiezaal van de Mulo en de refter waren gescheiden door een (gedeeltelijk) glazen wand. Op ooghoogte daarvan was een enorm aquarium gebouwd van ongeveer vier meter breed en ruim anderhalve meter hoog. Het was de trots van het St.-Nicolaasinstituut en geïnstalleerd tijdens de verbouwingen in 1957/1958. Het was een schitterend, goed onderhouden aquarium met vele tropische vissen. Maanvissen en honderden neonvisjes zwommen er rond. Het aquarium was zowel vanuit de refter als vanuit de recreatiezaal zichtbaar.

In de refter stonden 12 lange tafels voor 12 personen per tafel. ‘s Morgens na de mis was het ontbijt met brood, een schaal met één soort gesneden vlees, meestal worst o.i.d. of kaas. Als deze schaal leeg was, mocht zoetigheid op het brood worden gesmeerd. Op iedere tafel stond een ijzeren schaaltje met gekleurd suikerwerk. Sporadisch kregen we jam of honing als broodbeleg. De warme maaltijd bestond altijd uit soep, gekookte aardappelen, een stuk vlees dat apart door de fraters werd geserveerd en groenten, vaak appelmoes. Op vrijdag werd vlees vervangen door een gebakken ei. Soms kregen we vis op vrijdag. Vlees dat soms erg taai was en dat ik niet lekker vond, stopte ik stiekem en pijlsnel in mijn zakdoek om het daarna door de wc weg te spoelen, wanneer ik dat niet vergat. Gehaktballen waren eigenlijk het lekkerste wat we voorgeschoteld kregen. Het dessert bestond uit een appel of een rond schaaltje dat tot de rand was gevuld met gekleurde vla ‘met vel’ er bovenop. De duim van de frater, die de schaaltjes uitdeelde, zat duidelijk zichtbaar in die vla gedrukt. Vla eten, was facultatief. Ik sloeg immer over. Om 16.30 uur verscheen de avondboterham op tafel, die op dezelfde wijze als het ontbijt werd opgediend. De boterhammen moesten overigens met twee sneeën brood worden gesmeerd met margarine en belegd met één plak worst of kaas. Bij alle broodgerechten werd thee gedronken, bij de warme maaltijd water.

Op de eerste verdieping van de kostschool bevonden zich twee grote slaapzalen. Een grote, open slaapzaal voor de Lagere Schoolleerlingen met drie rijen van twintig bedden. Naast elk bed stond een kast voor linnengoed en kleren. Deze stond naast het bed en had op ooghoogte van het kussen een nisje waarin je een foto van thuis of een heiligenbeeldje of iets dergelijks kon zetten. Tegenover het bed was een gangpad over de hele lengte van de slaapzaal. Aan de andere kant van dat gangpad had iedere jongen een kleine wastafel. Tussen de wastafels waren voetenwasbakken geplaatst, die je met z’n tweeën moest delen. Bij binnenkomst van de open slaapzaal stonden wc’s.

Aan de beide korte kanten van de slaapzaal waren twee kamertjes waarin twee nachtfraters sliepen. Voor de lagere schoolleerlingen waren dat fraters surveillanten van de recreatiezaal. Buiten schooltijden hadden zij permanent toezicht op en permanente zorg voor de groep.
Als je op kostschool na de Lagere School de Mulo ging volgen, dan kwam je terecht op een naastgelegen slaapzaal, bestemd voor de 12/13-jarigen en ouderen. Het was een grotere zaal waarin zich ongeveer tachtig chambrettes bevonden. Achtenzeventig voor de leerlingen en twee voor de dienstdoende slaapzaalfraters.
Een chambrette (het Franse woord voor kleine kamer) bestond uit drie houten schotten van ruim twee meter hoog, dat met een gordijn werd afgesloten. De bovenkant was open en als je in bed lag, keek je naar het plafond van die grote slaapzaal waaraan ook de TL- verlichting was bevestigd. De oppervlakte van de chambrette was ongeveer twee bij twee meter. Daarin stonden een bed, een kruk, een kast en een wastafel. De chambrettes waren aan elkaar bevestigd en ze vormden een compact houten bouwwerk. Aan de onderkant waren de houten schotten ongeveer vijftien centimeter open, zodat je de voeten van je buurman kon zien wanneer je bukte. Om te voorkomen dat je op je bed zou gaan staan en naar je buurman zou kunnen kijken, waren stalen draden boven en langs de zijwanden van de chambrettes gespannen. Als je toch op je bed zou gaan staan om te kijken, dan raakte je de strak gespannen staaldraden en dat veroorzaakte een zeer nadrukkelijk hoorbare snaartrilling, die het kijken onmiddellijk verried. Dat liet je dus wel achterwege, want je kon op een stevige straf rekenen. Surveillanten sloegen. Het chambrettesysteem had in feite slechts één privacyvoordeel: je kon elkaar niet zien. Verder hoorde je alles en het rook er naar tachtig pubers die zich eenmaal per week douchten.

Op beide slaapzalen heerste een absolute zwijgplicht. Na het bekende fluitsignaal van de frater gingen de lampen allemaal tegelijk uit voor de nachtrust. Een paar wandschemerlampen in de wandelgangen brandden, zodat je niet helemaal in het pikdonker naar de wc liep. De lichten werden weer centraal ontstoken wanneer om 6.40 uur ’s morgens een grote koperen bel werd geluid als teken van opstaan!

De douchezaal van de kostschool, in een ander deel van het gebouw, stamde nog uit de oorspronkelijke bouw van de school in 1880. Deze zou nu monumentaal zijn geweest, maar is met de rest van het oude gedeelte van de kostschool in de tachtiger jaren van de vorige eeuw afgebroken. Aan een kant van die zaal stonden twintig douchecellen. In iedere cel was een houten deur met een raampje waardoor de douchefrater kon kijken. Zoals bij het chambrettesysteem was er geen apart plafond, maar het was open aan de bovenkant.
Eens per week ging je naar de douchezaal in groepen van twintig met badspullen in een badtas onder de arm alsook je schone ondergoed. Schoon ondergoed werd een keer per week verschaft door de frater van de linnenkamer. Buiten de douchecel kleedde je je gezamenlijk uit met uitzondering van je broek en onderbroek. Iedereen betrad tegelijk de eigen douchecel en sloot dan de deur, daarna kleedde je verder uit. Vervolgens wachtte je op het fluitsignaal van de frater. Dan ging je onder de douche staan en bij het tweede fluitsignaal ging het water stromen, wat centraal werd aangestuurd. Hooguit vijf minuten kreeg je tijd je te wassen. Je mocht tijdens het douchen, zingen. Gedurende deze vijf minuten liep de douchefrater heen en weer langs de deuren en hij keek door de ramen naar binnen om te controleren of je je wel waste. Dan floot hij weer en je moest vooral zorgen dat je geen shampoo meer in je haar had, want kort daarna werd het water afgesloten. We droogden ons af in de cel, daarna trokken we onze broeken aan en dan wachtten we weer op een fluitsignaal; daarna stapten we uit de cel om ons verder daarbuiten aan te kleden. Vervolgens vertrokken we en de volgende groep van twintig man stond klaar om hetzelfde doucheritueel te ondergaan.

Als je ziek werd of je voelde je niet lekker, dan ging je naar de ziekenfrater die een spreekkamer runde. Daar was ook een kleine slaapzaal voor drie of vier zieke leerlingen.

Het centrale deel van het klooster en van de kostschool was natuurlijk de kapel. De kapel stond tussen het kloostergedeelte van de fraters en de kostschoolverblijven. Toen ik in 1959 aankwam, was de nieuwe kapel net gereed. Het is een mooie kapel, die is gebouwd in de stijl van de zogenoemde Bossche School. Fraters, die ik niet kon betrappen op hun goede smaak, hebben wat deze kapel betreft echter een smaakvolle keuze gemaakt.

Herinneringen aan mijn kostschooltijd 1959-1965

In de late namiddag van maandag 31 augustus 1959 bracht een van mijn neven mij met mijn moeder met de auto, geladen met koffers, naar Oss.
Na een klein uurtje en op slechts 45 kilometer afstand, kwam ik in een geheel vreemde nieuwe wereld terecht, die ver verwijderd leek van mijn vertrouwde omgeving in Tilburg, weg van ons huis, van mijn moeder, van mijn zusters en van mijn vriendjes.
We reden de Begijnenstraat in Oss binnen, passeerden de grote vierkante kerktoren en stopten bij een in mijn ogen immens groot grijs en ongezellig gebouw, nummer 3. Hoge ramen zag ik, een grote bruine voordeur die je via een paar grijze stenen treden bereikte. De zware koffers zeulden we de traptreden op en we belden aan bij de voordeur, een harde schelle toon. Een frater opende de grote zware deur; daar stond een man, gekleed in zwarte pij, een stijf wit boordje met een ceintuur om zijn middel en om zijn nek bungelde een zwart koord met een kruisbeeld. Hein Bloemen, een kostschoolleerling, stapte een nieuwe wereld binnen.
Via het grote gebouw met lange gangen en trappen werden we geloodst naar de open slaapzaal voor de jongste kostschooljongens. Overal zag ik jongens met hun ouders dezelfde richting opgaan. Overal zag ik fraters in zwarte pijen met gesteven witte boorden met koorden en kruisbeelden om hun nek. Het rook er naar gekookt eten, hier en daar stond een gipsen heiligenbeeld, een groene plant op een tafeltje, geelkleurig licht scheen door glas-in-loodramen. Op de open slaapzaal kreeg ik het tweede bed in de middelste rij toegewezen, mijn slaapplaats.
Moeder pakte de koffer uit en legde een en ander in de kleine kleerkast. Vlug maakte ze het bed op en streek de geel/zwart gestreepte sprei nog recht. Een lijstje met haar foto plaatste ze in het nisje naast mijn hoofdkussen. Daarna moesten we snel naar beneden, want de neef wachtte in de auto om met moeder weer terug te reizen naar Tilburg. In de hal bij de voordeur nam ik met betraande ogen afscheid. Moeder beloofde onmiddellijk een kaart te sturen na thuiskomst. Verder hadden we eerder afgesproken dat ze over drie weken op dinsdagmiddag op bezoek zou komen. Drie weken na dat bezoek mocht ik voor het eerst een weekend naar huis. Over zes weken zou ik dus ‘alweer’ terug zijn in Tilburg.

Een frater nam mij mee naar de recreatiezaal waar nieuwe leerlingen onwennig naar elkaar keken en voorzichtig een praatje aandurfden. Ouderejaars, die net waren teruggekeerd van de grote vakantie hadden het hoogste woord. Daar stond ik dan. Toen de frater surveillant op zijn scheidsrechtersfluit blies, werd iedereen onmiddellijk stil. Die schrille fluittoon, het signaal waar ik zes jaar mee werd geconfronteerd, betekende: mond houden nu en luisteren naar de frater.
Om zeven uur die avond gingen de jongste nieuwe jongens zwijgzaam naar boven waar ze hun pyjama aantrokken. Schuchter maakte ik kennis met mijn slaapburen.
Die eerste nacht viel ik in slaap vol van heimwee, vooral naar mijn mamma. De eerste ‘echte’ dag, dinsdag 1 september 1959, kregen we tijdens het middageten een gebakken snotei. Ik werd misselijk en moest overgeven, ook veroorzaakt door de heimwee. Die middag wandelden we in colonne naar de sportvelden buiten de stad en daarvan friste ik op.

Omdat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten, werden er snel vriendschappen gesloten. Ik raakte vanaf de eerste week bevriend met Pieter Merkx uit Heerlen. Een klein blond manneke met een hese stem. Wij waren snel onafscheidelijk en werden later regelmatig door de fraters surveillanten uit elkaar gezet want, naar mij later bleek, men was als de dood voor zogenoemde ‘bijzondere vriendschappen’. Deze zouden kunnen ontaarden in seksueel gerelateerde relaties. Maar wij waren kind, 11 jaar en gewoon kameraadjes.

Het dagritme op kostschool veranderde niet of nauwelijks in de zes jaren dat ik er verbleef. Het ritme van de dag, de strenge en harde liefdeloosheid van een aantal kostschoolfraters, maar vooral het volledig gebrek aan privacy vormden - als ik er nu aan terugdenk - drie elementen die het kostschoolleven bepaalden. Het saamhorigheidsgevoel van lotgenootjes kreeg daardoor alle kans, want ontberingen lijden, schept een band.
Het ritme van de dag, het ritme van élke dag, was als volgt: Om 6.35 werd de deur van de slaapzaal geopend, frater surveillant kwam luidruchtig binnen en luidde de grote koperen handbel. Wakker worden en meteen opstaan. Wassen met louter koud water aan het eigen wastafeltje, tanden poetsen en haarkammen, daarna aankleden. Dat moest zich allemaal in een kwartier afspelen, want om tien voor zeven floot de frater voor de gezamenlijke afmars naar de kapel.

De H. Mis startte om 7.00 uur en duurde ongeveer 25 minuten. In 1960 en 1961 was ik iedere dag één van de twee misdienaren. In de sacristie moest ik me verkleden en voor de mis droeg ik een zwarte of rode toog met een wit surplus. De priester, een ingehuurde Karmeliet van het Titus Brandsma College in Oss en de twee misdienaars knielden voor het altaar waar door mij het Confiteor werd voorgebeden. Met de bel rinkelde ik en ik schonk wijn en water in de kelk. De jongens zaten in twee brede banken, tien rijen achterelkaar Ongeveer veertig fraters zaten daarachter in een afgesloten blok. Na afloop van de mis zongen ze soms het Te Deum. Daarna marcheerden we naar de slaapzaal om ons bed op te maken. Alles werd geregisseerd door de fluitsignalen van de fraters surveillanten. Tijdens iedere verplaatsing in colonne gold overigens volledige zwijgplicht.

Vanuit de slaapzalen gingen we vervolgens gezamenlijk naar de refter. Het was inmiddels tegen achten en tijd voor het ontbijt. Ieder had zijn vaste plek aan tafel.Voor elke maaltijd werd er uiteraard gezamenlijk gebeden. Als er een jarige was, stond het smalle doorzichtige plastic vaasje met plastic bloemen voor zijn bord. Voor de jarige werd er na het gebed kortstondig geapplaudisseerd. Dat waren de plenaire gelukwensen! Het ontbijt duurde twintig minuten en daarna floot de surveillant, dan wist je dat er nog vijf minuten resteerden om de allerlaatste boterham te eten. Na het tweede fluitsignaal moesten we de refter verlaten.

Tijdens alle maaltijden mochten we met elkaar praten. Het was verboden om tijdens de maaltijd te schreeuwen of van tafel te gaan.
Na het ontbijt was er een half uur ruimte voor het zogenoemde Algemene Spel dat wil zeggen voetballen op de speelplaats. Je mocht ook studeren, lezen of naar de wc. We kregen een beetje vrijheid, maar met restricties, je bleef in de recreatiezaal of op de speelplaats.
Om 8.45 uur begonnen de lessen in de klaslokalen, tussendoor was het speelkwartier op de cour (speelplaats). Tot 12 uur kregen we les en daarna was het tijd voor het middagmaal in de refter.
Het warme middagmaal duurde eveneens twintig minuten. Ook deze werd voorafgegaan door gebed en afgefloten door de fratersurveillant. Hierna was weer gelegenheid voor recreatie; buiten voetballen, binnen lezen, biljarten of pingpongen, tafelvoetbal, handenarbeid of huiswerk maken, soms strafwerk. Belangrijk was dat je ‘iets omhanden had’. Een gezellig praatje maken, was natuurlijk toegestaan maar tijdens een activiteit. Een paar van mijn geliefde activiteiten, vooral in mijn eerste kostschooljaren, waren figuurzagen en met pitriet vlechten. We zaagden eindeloos Walt Disneyfiguurtjes uit, die we vervolgens beschilderden. Van pitriet vlochten we manden en dienbladen, geschenken voor thuis. Er was ook gelegenheid te leren boekbinden. Zo bond ik vele jaargangen in van de Engelbewaarder, de Taptoe en Donald Duck. Tijdens recreatie konden we muzieklessen volgen, zoals blokfluit of piano. Muziekfrater Willibrordus (bijgenaamd de Uil) verzorgde deze lessen aan individuele leerlingen. Aparte geluiddichte kamers voor muziekonderwijs waren gebouwd naast de recreatiezaal. Enige tijd heb ik pianolessen gevolgd, maar deze mislukten totaal.
Van 14.00 tot 16.00 uur was er weer les op school. Zowel op de Lagere School als op de Mulo werd er goed onderwijs gegeven. De fraters stonden bekend om hun uitstekende didactiek, je leerde systematisch studeren. Dat is denk ik het meest positieve wat ik van mijn kostschooltijd heb overgehouden.
Na schooltijd kregen Lagere Schoolleerlingen dezelfde mogelijkheden om te recreëren zoals hiervoor omschreven.

Mulo-leerlingen, die natuurlijk huiswerk moesten maken, zaten in een aparte studiezaal met voor iedere leerling een lessenaar met klep en opbergbak daaronder. Na schooltijd was er onmiddellijk een uur studie. Om 17.15 uur was het tijd voor de broodmaaltijd in de refter. Daarna was er kort tijd voor recreatie, gevolgd door wederom een uur huiswerk maken in de studiezaal. Rond 19.30 uur vond het laatste recreatieblok plaats. Dat was altijd wat vrijer van aard, we kletsten wat met elkaar, we mochten biljarten, kaarten, spelletjes spelen, kortom een tamelijke ongedwongen introductie naar de nachtrust.

Lagere schoolleerlingen sliepen in een open slaapzaal. Aanvang van de bedtijd was 19.30 uur. In stilte naar boven, in stilte pyjama aan, in stilte tandenpoetsen, voetenwassen en naar bed.
Mulo leerlingen gingen om 20.30 uur naar hun chambrettes. Vlak voordat de lichten werden gedoofd, liep de frater hoofdsurveillant pijlsnel langs alle chambrettegordijnen, schoof ze een stukje opzij, zei: “truste” en vervolgde zijn weg. De nacht begon. De frater nachtsurveillant deed sluipend zijn ronden.

Als je het weekend niet naar huis mocht, daarvan was sprake in mijn eerste jaren (eens in de zes weken mocht ik een weekend naar huis), was op zaterdagmiddag hetzelfde programma als op vrije middagen. We hadden keuze uit wandelen, fietsen of sporten; s ‘zomers gingen we soms naar het zwembad. De zaterdagavonden waren voor ons tamelijk bijzonder als je tenminste thuis geen televisie gewend was.

We gingen dan naar de aparte televisiezaal waar we met honderddertig man tv keken. De fraters hadden een toestel met het grootste scherm dat in de handel was. Maar meer dan 50 centimeter diameter zal het toen nog zwart-wit beeld niet hebben gehad. Het toestel stond voor in de zaal op een hoge tafel zodat iedereen in ieder geval het beeld kon zien. Als er bijvoorbeeld een Amerikaanse cowboyfilm op de zender was, dan ging er een frater voor die tv zitten en hij las de ondertiteling hardop voor. Een paar keer per jaar werd er een gehuurde film gedraaid in de gymzaal die dan als bioscoop was ingericht. Dat was feest!

Zondag was een uitslaapdag, jawel tot 8.00 uur. Omdat het bioritme van de jongens 6.35 uur aangaf, gingen we vanaf dat tijdstip vaak keten. Kussens en natte washandjes werden over en weer gegooid. Op zondag was er om half negen de gezongen hoogmis in de kapel. Omdat we nog niet hadden ontbeten, viel er dan ook regelmatig iemand flauw.

Na de mis en het gebruikelijke ontbijt brak het wekelijkse moment aan om brieven naar huis te schrijven. Je kunt je dat vandaag de dag bijna niet meer voorstellen, maar alle communicatie verliep via briefpost. De telefoon mocht maar bij zeer bijzondere omstandigheden worden gebruikt. Je had daarvoor een briefje nodig met toestemming van frater directeur. Ik mocht alleen bellen op de verjaardag van mijn moeder of mijn zusters. Dan ging ik met toestemming van de frater surveillant en het briefje van de frater directeur naar frater portier, hij draaide het gewenste nummer en verbond me vervolgens door. Dat vond plaats in een telefooncel naast de kamer van frater portier. Volgens mij werd de aan ons verzonden post niet gecensureerd.

Na het brievenschrijven werd de snoepwinkel op het biljart geopend. Iedere jongen mocht dan voor drie dubbeltjes vijfcents snoep kopen, waarop hij dan de hele week moest teren. Iedereen ‘vrat’ alles natuurlijk meteen op. Spekjes, droprollen met een kauwgombal in het midden, de toen bekende taaie roze bazooka kauwgom, lolly’s de zogenoemde knotsen, voor een dubbeltje een koetjesreep, chocolade en pennywafels, dat was ongeveer het assortiment dat de frater surveillant te koop aanbood.

Op zondagmiddag was het programma weer exact hetzelfde als op andere vrije middagen. Behalve dat we om half vijf binnen moesten zijn voor het Lof in de Kapel, een gebedsdienst met gezang. In de meimaand, de Mariamaand, moesten we gezamenlijk de rozenkrans bidden. De frater surveillant bad hardop voor, de jongens rondden de repeterende gebeden massaal in koor af. Altijd zongen we het Tantum Ergo. Het avondprogramma was zoals gebruikelijk. Aftellen tot het weekend dat je weer naar huis mocht, was begonnen.
Maiko, een bruine Ierse Setter, heb ik in het schooljaar 1962 mogen verzorgen. Op een gegeven moment was Maiko door een van de fraters ingebracht. De hond had een hok op de cour. Tijdens het voetballen werd er natuurlijk tegen het hok van Maiko getrapt en het arme dier blafte voortdurend. Om de een of andere reden, waarom ben ik vergeten, ging ik voor Maiko zorgen en hij werd gevoelsmatig mijn hond. Ik gaf hem eten en was tijdens het voetballen steeds bij hem in de buurt om de pesterijen van andere jongens te voorkomen. Maiko liet ik uit in de parktuin van de fraters en soms liet ik hem stiekem loslopen. Als hij in de vijver sprong dan liet hem zijn gang gaan. Toen de fraters erachter kwamen dat ik Maiko los liet lopen in de tuin, kreeg ik ongelooflijk op mijn donder. Na de paasvakantie in 1963 was het hok van Maiko leeg. Lud, frater Ludwigus, zei me dat ze het dier hadden weggegeven. Nog één keer heb ik Maiko mogen bezoeken. Hij was geschonken aan de twee Osse poetsvrouwen die de slaapzalen schoonmaakten.

De fraters van het Instituut Sint-Nicolaas

De fraters van het Sint-Nicolaas Instituut in Oss vielen uiteen in twee ‘categorieën’. Fraters die voor de klas stonden, de onderwijzers van de Lagere School en docenten van de Mulo vormden de eerste groep. Ze hadden de kweekschool doorlopen en zij die op de Mulo doceerden, hadden lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs; ze hadden een degelijke opleiding gevolgd. De onderwijskwaliteit van de fraters van Tilburg was uitstekend, daar stonden ze ook om bekend. Over het algemeen waren ze weldenkend en door het gezag dat ze uitstraalden, dwongen ze respect af. Streng maar rechtvaardig; er was weinig sprake van ernstige hardhandigheid, op enkele uitzonderingen na. De straffen en strafmethoden die werden toegepast, zouden vandaag de dag overigens absoluut ongebruikelijk en ongehoord zijn. Strafwerkregels schrijven, honderd keer dezelfde zin, tafelrekensommen schrijven tot je er hoofdpijn van kreeg en af en toe een klap of een mep, in die jaren waren het gebruikelijke en bijna vanzelfsprekende sancties.

De andere groep fraters, welke geen opleiding had genoten, bestond uit de surveillantengroep in de recreatie- en de slaapzalen, de keukenfraters, de frater portier, de ziekenfrater, de frater van de was- en de linnenkamer, de frater koster, de fraters manusje van- alles. Daar zaten beroerde en gefrustreerde kerels tussen. Volgens mij waren de meeste van eenvoudige komaf, die een roeping hadden voor het religieuze leven, zoals men destijds zei. De kweekschool was voor hen wat betreft niveau niet haalbaar, om over het priesterschap nog maar te zwijgen. Ze werden ‘dan maar’ frater of broeder, wellicht in de hoop nog eens overgeplaatst te worden naar missiegebieden. Geplaatst te worden in zo’n gebied was statusverhogend tijdens het Rijke Roomse Leven. Vele van deze kloosterlingen bleven echter vastroesten op hun eerste ‘plek’: katholieke kostscholen, internaten en instellingen. Ik ben ervan overtuigd dat voor een aantal van deze nauwelijks opgeleide mannen het klooster tevens een vluchtoord moet zijn geweest voor hun homoseksuele of pedoseksuele geaardheid.
Nu ik terugkijk, vraag ik me af of deze laagopgeleide fraters überhaupt getoetst werden voor de door hun uit te oefenen taken. Over hun seksuele voorkeur zal nimmer gerept zijn, vrees ik. Homoseksualiteit was in het midden van de vorige eeuw een groot taboe en werd in katholieke kringen niet geaccepteerd, het werd genegeerd en men sprak er niet over. Homoseksualiteit was abnormaal en door veel conservatief denkende mensen als een ziekte beschouwd, waarvoor betrokkene nota bene zelf de schuld op zich moest nemen.
Ongetwijfeld waren mijn opvoeders op de hoogte van homoseksualiteit, maar of ze op de hoogte waren van de betekenis van pedoseksualiteit, betwijfel ik.
Voor ‘kinderlokkers’ werden we gewaarschuwd. “Ga nooit mee met een man die je een snoepje belooft.” Voor mijn moeder en haar vrome familieleden waren ze allemaal homo’s, enge, gevaarlijke mannen. Dat kostscholen wel eens een natuurlijke vrijplaats voor homoseksuelen en pedoseksuelen zouden kunnen zijn, zal in hun ogen onbestaanbaar zijn geweest vanwege de religieuze en dus onaantastbare status van deze mannen.
De bevindingen beschreven in het rapport van de Commissie Deetman ten aanzien van seksueel misbruik in de r.-k. kerk (2010 e.v.), zouden mijn moeder en haar familie zeer geschokt hebben en de uitkomst daarvan zou hun ernstig verontrust hebben. Ze hebben de openbare onthullingen niet meer meegemaakt, want tijdens de publicatie van het eindrapport waren ze reeds overleden, evenals vrijwel alle daders.
De laagopgeleide fraters schuwden allerminst hardhandigheid, gewelddadigheid en tirannie tegen kostschoolleerlingen. Naast misbruikschandalen, die in de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen, is het plegen van geweld, zowel fysiek als mentaal onderbelicht gebleven. Verschillende vormen van hardhandigheid en geestelijk geweld zijn in mijn herinnering veel meer aan de orde van de dag geweest dan seksueel misbruik. Slaan en meppen werd geaccepteerd, het maakte onderdeel uit van de opvoeding volgens de fraters. Mentaal geweld, zoals het enerzijds negeren van sommige leerlingen en het voortrekken van een ‘bevoorrechte’ groep anderzijds, vernederen, denigreren/ pesten, het kwam regelmatig voor. Binnen de hiërarchische verhoudingen tussen de volwassen fraters en de kostschooljongens was er sprake van soms onbegrijpelijke vernederingen. Het thuisfront kon zich dergelijke situaties niet voorstellen en was van oordeel dat het onbelangrijk was wanneer je er iets over losliet, men schonk er vervolgens geen enkele aandacht aan. Fraters - zoals alle kloosterlingen hoog op de katholieke statusladder - konden immers geen fouten maken. Bovendien hadden opvoeders het volste vertrouwen in de wetenschap dat hun kinderen juist in een Rooms kerkelijke setting in de allerbeste handen waren.
Hieronder komen de fraters aan de orde, die ik me kan herinneren. Het omvat de periode 1959 tot en met 1965. Na ruim vijftig jaar kan ik me ze niet allemaal voor de geest halen. Fraters die zich op seksueel gebied te buiten zijn gegaan, vermeld ik niet, omdat ik aanwijzingen over dit gedrag uit derde hand heb. Het Instituut Sint-Nicolaas wordt in de rapportage van Deetman vele malen ‘genoemd’. Bij de instellingen van de fraters van Tilburg zijn relatief veel misbruikschandalen aan de orde gekomen. Nu ik de grote lijnen en de conclusies uit de rapportage Deetman gelezen heb, vrees ik dat hetgeen ik mij herinner het bekende topje van de ijsberg moet zijn geweest.
Voor dit hoofdstuk heb ik via Google een lange lijst van religieuzen opgespoord. Hierdoor kan ik soms eveneens de ’wereldse’ naam van de betrokken frater alsmede geboorte- en sterfdatum noemen. De wereldse naam werd tijdens het kostschoolleven verzwegen. Ik heb ze ineen paar keer dit overzicht opgenomen.

De leerkrachten:

1. Frater directeur, de directeur van de kostschool: Frater Januarius. Antonius Arnoldus van Ginneke, geboren te Zevenbergsehoek op 6 maart 1921 overleden te Tilburg op 23 juli 1991. Naast zijn functie als directeur van het St.-Nicolaasinstituut was hij leraar Frans en Nederlands aan de Mulo. Een wijze en sympathieke man, die gezag uitstraalde, hij was een vaderfiguur. Hij adviseerde mijn moeder dat ik eerst de Mulo moest volgen en dat we daarna verder konden beslissen of er meer ‘in zat’. Dat is volgens mij een goed besluit geweest, want mijn schoolprestaties op de Lagere School waren aan de matige kant. Onbesproken gedrag.

2. Frater Salesius was klassenfrater in de vijfde klas Lagere School 1959/1960. Zijn wereldse naam was Hendrikus van der Aa, geboren te St.-Oedenrode op 1 januari 1908, overleden te Tilburg op 19 juli 1996. Hij was de man van milde lijfstraffen want, in tegenstelling tot sommige collega’s, paste hij weliswaar de 30 cm liniaal toe, maar hij sloeg met de platte kant.
Hij was ook de man van het schriftelijke strafwerk. Je moest bij hem rekentafels schrijven. Dan moest je bijvoorbeeld de tafel van 39 tot aan het honderdtal schrijven. Bij een ernstiger feilen ging hij over op de tafel van vier getallen of meer. Bijvoorbeeld:1 x 3761 = 3761, 2 x 3761 = 7522 tot en met 100 x 3761 = 376100 en alles wat daartussen zit. Een rekenmachine mocht uiteraard niet als hulpmiddel worden gebruikt.
Godsdienstonderwijs was uitermate belangrijk en werd gedoceerd volgens de Catechismus der Nederlandse Bisdommen. De catechismus bestond uit teksten met honderden genummerde vragen en evenzovele antwoorden. Bijvoorbeeld vraag 398: Wanneer zijn wij verplicht ons geloof openlijk te belijden? Antwoord: Wij zijn verplicht ons geloof openlijk te belijden, als de eer van God of het heil van de naaste dit vraagt.
Nog een vraag, nr. 194: Wie gaan naar de hemel? Antwoord: naar de hemel gaan zij, die sterven in staat van genade en niets meer te boeten hebben.
De antwoorden moesten zonder haperen en 100% letterlijk door elke leerling worden opgezegd. Iedere week behandelden we ongeveer tien vragen en we moesten tien antwoorden daarop uit ons hoofd leren. Als je bij frater Salesius het volledige antwoord niet kon opdreunen of je maakte een fout, dan moest je vijfentwintig of meerdere malen het antwoord opschrijven en inleveren. Dat was zijn systeem.
In de recreatiezaal zaten we eindeloos strafwerk te schrijven. Dat was Roomse didactiek anno 1959/ 1960. We protesteerden niet en ondergingen lijdzaam ons lot.
Als je het te bont maakte in de klas en de orde verstoorde dan moest je op last van Salesius op je knieën voor de klas. Met het gezicht naar de muur, die je onder geen beding mocht aanraken dus ook niet met je neus. Dat was erg pijnlijk, vernederend en heel vervelend.

3. Frater Vedastus was de klassenfrater van de vijfde klas Lagere School na Salesius; de klas die ik doubleerde.
Petrus Johannes Adrianus Maria Bleijs, geboren te Tilburg op 18 september 1905, overleden te Tilburg op 22 juni 1986. Een rustige en sympathieke man. Geweldloos, onkreukbaar, vriendelijk en verstandig. Hij sloeg niet en ik kan me niet herinneren dat hij strafwerk gaf. Hij ging een gesprek met je aan en dan liet je het wel uit je hoofd om te klieren. Nadat ik informatie over hem heb gegoogeld, ben ik erachter gekomen dat hij als frater 30 jaar op Curaçao en Bonaire heeft gewoond en gewerkt, voordat hij naar Oss kwam. Ongetwijfeld zal hij daarover hebben verteld, maar dat herinner ik me niet meer. De bekende verzetsleider pater Ludo Bleijs C.ss.R. (Lodewijk) is zijn broer. Frater Vedastus was een prima leerkracht die me eindelijk rustig uitlegde hoe je die vervelende redactiesommen moest maken. Toen ik voor de tweede keer zakte voor het verkeersexamen en mijn Tilburgse opvoeders in rep en roer waren (kan ie dat ook al niet?) sprak frater Vedastus relativerende woorden tot moeder, die daarna geheel gerustgesteld was. Frater Vedastus was een verstandige, vriendelijke, correcte heer.

4. Met ingang van het schooljaar 1961/1962, de zesde klas van de Lagere School, hield de interne kostschoolklas op te bestaan en werden de kostschoolleerlingen ondergebracht in de naastgelegen Lagere School voor ‘externen’. De interne kostschoollokalen aan de cour kwamen voor dagonderwijs leeg te staan en dienden slechts voor studie buiten de gewone lesuren. Alle kostschooljongens werden geïncorporeerd in de buitenschool aan de Coornhertstraat aan de andere kant van het fraterpark. De zesde klas stond onder leiding van frater Celestinus. Een leerkracht aan wie ik nauwelijks herinneringen heb, dus ook geen nare.

5. Na de lagere school ging ik naar de Mulo waar ik het driejarige programma volgde in plaats van het standaard vierjarige programma.
De school stond onder de directie van frater Hildebert. Hij doceerde Frans en wiskunde; een enthousiaste man en een prima leerkracht op wie niets aan te merken viel, integendeel.

De andere fraters


6. De grote recreatiezaal op kostschool stond onder leiding van frater Ludwigus, Piet V.C. de Beer, geboren op 5 augustus 1906 te Tilburg, overleden te Tilburg op 30 oktober 1994. Zijn bijnaam was Lud. Een man met een sonore stem, hij was humorloos. Hij sloeg met de vlakke hand in je gezicht als je iets deed wat hem niet beviel. Een man zonder enige empathische bagage. Lud stelde geen belangstelling in het welzijn van kostschooljongens, hij hield louter het dagritme aan en hij regisseerde dat door het blazen op een voetbalfluit die permanent naast het kruisbeeld om zijn nek hing. Het eerste fluitsignaal betekende dat iedereen stil moest staan en op de plaats rust. Het tweede fluitsignaal betekende: ingerukt mars en zwijgend naar de klas, de eetzaal, de slaapzaal enz. Was het niet naar zijn zin, dan moest het ritueel opnieuw. Zo herinner ik me goed dat de wandelgang naar de slaapzaal wel eens drie of vier keer met de hele groep moest worden herhaald, omdat er volgens Lud gemompeld of gegiecheld werd. De mompelaar of giechelaar werd naar voren geroepen en kreeg een klap en vervolgens werd de colonne weer in gang gezet. Regelmatig heeft hij me geslagen, hij heeft ‘nul’ persoonlijke belangstelling getoond; eigenlijk heb ik hem nooit op een normale manier gesproken. Een kluwen van zijn favoriete jongens draaide om hem heen. Door de andere kostschoolgangers werden zij Luds ‘fiepen’ genoemd. ’s Avonds in bed fantaseerde ik hoe ik Lud de meest vreselijke kwellingen zou kunnen aandoen.
Toen ik in de zeventiger jaren - de kostschool was inmiddels gesloten en opgeheven - in Oss was en nieuwsgierig aanbelde bij mijn oude kostschool opende, nota bene, Lud de voordeur. Zijn habijt was al lange tijd verruild voor een trui met spijkerbroek. Hij zei dat hij me zich nog wel kon herinneren. Hij leek mild gestemd en toonde zelfs een ongekende glimlach toen we het over vroeger hadden. Toen ik bij vertrek netjes “dag frater Ludwigus” zei, antwoordde hij: “ik ben nog steeds frater, maar iedereen noemt me nu gewoon Piet.” Dus ik zei dan ook: “Dag Piet”.

7. Frater Salesio was de ziekenfrater. Hij was een boom van een vent. Als je je niet lekker voelde, ging je naar zijn spreekuur in de ziekenboeg naast de slaapzalen. Hij mat de temperatuur onder je oksel en gaf je zo nodig een pilletje of iets dergelijks. Ik herinner me hem als een machine. Hij gebruikte niet meer woorden dan hij noodzakelijk achtte.
Toen ik tijdens een ochtendmis in 1962 als misdienaar flauwviel, tilde frater Salesio me over zijn schouder op alsof ik een zak aardappelen was en bracht me vervolgens in de ziekenkamer bij kennis met ‘Eau-de-cologne’.
Frater Salesio was ook de frater die het wekelijkse douchen van de jongens in de douchezaal in rechte banen leidde.

8. Frater Willibrordus (bijnaam de uil) was organist in de kapel. Op de lagere school van 1959 tot 1963 verzorgde hij muziekonderwijs. Bij hem volgde ik pianolessen, maar succesvol zijn deze helaas niet geworden. Tijdens muzieklessen op school in 1959/1960 nam hij soms, met de beste bedoelingen, koperen slagwerk mee waarop wij mochten spelen. Dat ontaardde natuurlijk in geklooi en chaos waartegen deze man niet was opgewassen. Met de onafscheidelijke sigaar in zijn mondhoek werd hij dan woedend. Allereerst moesten de amokmakers geknield richting de muur zitten, daarna verhoogde hij de straf en liet de grootste klier knielen voor een warme radiator. Alsof dat niet genoeg was, volgde een sla- en schoppartij. Ik herinner me dat hij eens een jongen - die inderdaad een enorme klier kon zijn tegen de radiator heeft getrapt. Dientengevolge bloedde diens gescheurde wenkbrauw hevig en moest deze in het ziekenhuis gehecht worden. Dit was zonder meer een enkelvoudige mishandeling waartegen toen blijkbaar door zijn ouders geen aangifte werd gedaan(?).

9. Frater Celestus was hulpsurveillant. Een jongeman, ik schat eind twintig/begin dertig - een pril ingewijde frater. Hij was buitengewoon vriendelijk en aardig, maar hij kon geen orde houden. We lachten hem daarom nog wel eens gewoon uit en dan begon hij een beetje te pruilen en liet soms zelfs een traantje. Celestus zat onder de plak van zijn oudere collega’s. Ik vermoed dat hij, net als vele jonge broeders en fraters, na 1965 is uitgetreden. Ik kan zijn naam namelijk nergens terugvinden. Eigenlijk hoop ik dat hij ook zo verstandig is geweest.
Tenslotte merk ik op dat ik op het St.-Nicolaasinstituut soms ben geslagen, ik heb veel strafwerk geschreven en voor straf vele rekentafels moeten maken. Regelmatig heb ik me genegeerd en vernederd gevoeld.


Terugkijkend, denk ik nu, dat vooral het volledige gebrek aan privacy niet heeft bijgedragen aan het hebben van louter goede herinneringen aan Oss.
Samenvattend kan ik nu zeggen dat het uitstekende onderwijs van de fraters mij zeker gevormd heeft, maar dat het kostschoolleven an sich tot op zekere hoogte negatieve invloed op mijn ontwikkeling (toen) heeft gehad.
Van seksueel misbruik, in welke vorm dan ook, ben ik geen slachtoffer geworden. Ik weet echter uit verhalen van mijn medeleerlingen dat het regelmatig en steeds bij dezelfde fraters voor kwam. De jongens spraken er met enige geheimzinnigheid over. Ik laat wat ik over dit beladen onderwerp weet in dit geschrift geheel buiten beschouwing.

Mr. H.L.M. Bloemen, Ruurlo, april 2019


Artikel over seksueel misbruik. Dat hierbij een foto met oom Niek, ofwel als frater Helenus, linksboven, gebruikt is, mag als injurieus gezien worden. 


Genealogisch overzicht

Gezinsblad 9 Van Bavel

Johannes van Bavel werd geboren op 11 juni 1858 in Tilburg, Noord-Brabant als zoon van Johannes van Bavel en Elisabeth Horsten. Hij is overleden op 14 augustus 1936 op 78-jarige leeftijd in Tilburg, Noord-Brabant.
 

Maak jouw eigen website met JouwWeb