De bloemenjongen
Onze buurjongen was werkzaam in de bloemenbranche, als zelfstandige in die sector. Bijna was hij op zeer jonge leeftijd verongelukt, ware het niet dat hij een engeltje op zijn schouder had. Gelukkig kon hij het nog navertellen. Hieronder het krantenbericht in De Nieuwe Tilburgse Courant van 16 januari 1962.
Hij heet Bernard. Bij hem ben ik vanaf mijn twaalf jaar parttime, na schooltijd, gaan werken. Als het even kon elke vrije dag of middag. Om met het laatste te beginnen, elke woensdagmiddag ging ik naar de Westermarkt en stond ik onze buurvrouw uit de Beatrixhof bij, mevrouw van de Wiel is de naam. Ik heb in mijn jeugd nooit traktement gehad, ik weet niet of mijn zusje of mijn broers wel werden voorzien in zakgeld, ik heb het nooit gezien. Doordat ik vanaf mijn twaalfde werkte bij Bernard was ik in deze zelfvoorzienend. Mevrouw van de Wiel verkocht over het algemeen de snijbloemen, en ik stond bij de vaste planten. Had ik zin om elke woensdagmiddag op jonge leeftijd, bijna verplicht, te moeten vertoeven op de Westermarkt tot zes uur? Ik dacht het niet! Mijn moeder moest mij menig keer streng toespreken, en vervolgens ging ik braaf richting Westermarkt. 'Je hebt er niet veel zin in', riep mevrouw van de Wiel mij toe, streng, aanschouwend en juist concluderend. Om maar een leuke beeldspraak te gebruiken, ik kon het ongenoegen niet beter verbloemen.
Omdat ons buurvrouw An altijd een blauwe haarspoeling nam, werd ze door haar man Jo steevast aangesproken met 'de blauwe'.
De buurtjes waren het niet altijd eens met elkaar maar er waren momenten, net als deze, dat het heel gezellig kon zijn.
De buurtjes op het zilveren jubileumfeest van mijn ouders in de Postelse Hoeve, d.d. 01-07-1972.
En dan kreeg ik van haar vervolgens onderricht. Ik mocht niet dit, en dat was ook niet goed. Zo zei ze tegen mij dat ik geen 'alstublieft' mocht zeggen tegen de klanten, dat is fout, het moet 'alsjeblief' zijn. Dit was op een dag dat ik de hele dag op de Westermarkt stond en tussen de middag ging ik dan even naar huis om te eten. Teruggekomen van huis vroeg ze meteen aan mij of ik het thuis had besproken. Hoe doorzichtig kan je zijn! Ja, bij mij is alles van mijn gezicht af te lezen, daar hoef ik verder zelf niet veel meer aan te doen. 'Ja', zei ik, 'en bij ons thuis hebben ze gezegd dat 'alstublieft' ook goed is.' Zo, ik denk die hebben we weer mooi op haar plek gezet. Maar nee hoor, tot laat in de middag bleef ze mij bestoken met 'haar' waarheid. Zo had ik ook een keer een akkefietje met haar zoon Jan. Ik stond met Jan een middag op de Westermarkt.
Aanvankelijk was het alleen een bloemenstalletje, later werd er vanuit de caravan verkocht en heel veel later werd het een echte bloemenkiosk. Wanneer Bernard weer eens in de clinch lag met de gemeente over zijn vergunning, dan pochte hij dat hij de rechter had ingeschakeld. Deze kende hij persoonlijk. Ik denk het niet, laat maar kletsen. Hij zal bedoeld hebben juridische bijstand. Terug naar Jan die zeer geïnteresseerd was in wat ik op de middelbare school allemaal geleerd had. 'Krijg je Duitse les', vroeg hij vriendelijk. 'Ja', zei ik vol trots. Vervolgens kreeg ik de vraag van hem voorgelegd wat 'ein fiedel' betekende. Ik had geen enkel idee, en aangezien de familie niet vies was van schunnige opmerkingen dacht ik gelijk aan de fiedel van Tonny. Tonny is de echtgenote van Jan en ik heb haar altijd als een vriendelijk en aardig mens beschouwd. Ik kan toch niet naar de fiedel van Tonny vragen, wat is dit nu weer. Even later had hij het over 'een kwartier'. 'Oh', zei ik opgelucht, 'ein viertel'? Hij gaf aan dat dit niet goed is, dat is schooltaal en dat wordt niet gesproken!
Op de Westermarkt was vroeger, naast de bloemenstal van Van de Wiel, ook een bloemenstalletje van familie Cools. Nog steeds een bekende naam in het Tilburgse. Volgens mevrouw van de Wiel verkochten zij enkel bloemen van inferieure kwaliteit. Bernard had de beste kwaliteit. Dat was ook zo! Bernard kocht de bloemen zelf op de veiling in Aalsmeer. Ik ben een keer met hem meegereden. Gestart vanuit Tilburg om vijf uur in de ochtend richting Aalsmeer. Dit werd een indrukwekkende excursie. Het kopen met de veilingklok was mooi om te zien. Bernard steeg bij mij in aanzien. Hij was hierin zeer bedreven. De familie Cools kochten bij de groothandel wat de versheid niet altijd ten goede kwam. De prijsstelling van elke bos bloemen was door het inkooptalent van Bernard ook behoorlijk concurrerend. De concurrenten hadden het nakijken. Zijn zoon John is, hoe kan het ook anders, in de bloemenbranche gaan werken als groothandelaar. Hij had het talent van zijn vader. Hij is op zeer jonge leeftijd aan een hersenbloeding overleden. Hij was nog geen dertig jaar.
Maar nu terug naar die vreemde associatie die ik maakte met die 'fiedelopmerking'. Hoe kan ik dit nu associëren met de vrouw van Jan, Tonny. Omdat het zo de hele dag doorging. Zo ben ik bloemen gaan venten in de wat minder sociale wijken in Tilburg, maar ook in Dongen, Plan West. We gingen dan met het Volkswagenbusje, en ik als ventje van 13 of 14 jaar, werd op de bank tussen de grote mannen ingezet. Er was zo weinig ruimte op de bank dat, als de chauffeur moest schakelen, ik eerst mijn benen moest spreiden, en dan kon hij tussen mijn benen in met de lange pook schakelen.
Op dat moment kreeg ik de opmerking voorgeschoteld hoe fijn mijn zusje dit zou ervaren. Wanneer ik Bernard thuis hielp speelden zijn kinderen Johnny en Kathinka zo nu en dan in hun blootje. Bernard legde de vraag voor aan zijn zoon wat nu eigenlijk het verschil is tussen een meisje en een jongen. Johnny antwoordde op voortreffelijke wijze en gaf aan dat een meisje lang haar draagt in tegenstelling tot een jongen, want de haren van een jongen zijn altijd kort. De discussie was afgelopen, en de toespelingen waren weg.
In Dongen werd ik een keer door de politie achternagezeten. We hadden namelijk geen ventvergunning. Jan de Haan, waar ik toen werkte, reed in een mooie gele Ford Taunus Coupé. Zie foto hieronder. Hij scheurde langs terwijl hij riep dat ik de emmer vol bossen bloemen in de struiken moest gooien om daarna rap in te stappen. Vervolgens in 'no-time' terug naar Tilburg.
Ik was ondertussen 'doorverkocht' aan Jan de Haan. Hij woonde in de Textielbuurt achter de Jordaan. Een wijk waar ik liever niet doorheen wilde. Jan gaf aan dat het allemaal goede mensen waren. Ik vond het vreemd dat de vrouwen, op een zomerse dag, op de stoep verbleven. In een lighouding zittend, niet op een stoel maar gewoon op het trottoir. Plotseling vanuit de groep door een van de vrouwen een opmerking aan mij in het Tilburg dialect: 'Hee menneke, wé koste die blumpkes?' Ik wilde er snel vandoor gaan, maar gaf mij toch maar over.
Daarna werden de bosjes bloemen gretig afgenomen. Op hetzelfde moment kwam er een busje door de straat met verse soep. Ook dit werd huis aan huis gekocht.
Hun taalgebruik en keuze van gespreksonderwerpen waren onbevangen en vrij. Ik als puber bevond me in dit bonte gezelschap, maar ook zo onbevangen en vrij waren kinderen. Ze bespraken met gemak over het schaamhaar wat bij een van hen was gaan groeien. Ik hield me maar stil, aan de ene kant omdat we niet gewend waren thuis om over dit soort dingen te spreken, en aan de andere kant omdat er bij mij nog steeds niets groeide. Mijn moeder sprak zich er weleens openlijk over uit met enige zorg dat ik qua lengte en qua beharing wel heel erg achter bleef.
Ze was van mening dat ik net zo klein zou blijven als ome Jan, maar dat is later goedgekomen. Zo kan ik me ook nog herinneren, toen ik vijftien was dat ik een klasgenoot had, geheten Edmond Toebosch, zoon van de bekende Louis Toebosch (zie foto). Louis Toebosch verkreeg internationale bekendheid als virtuoos en improvisator. Hij leidde het eerste internationale orgelimprovisatieconcours in Haarlem. In het jaar 1977 heeft de Sociéte Arts-Sciences-Lettres in Parijs hem de zilveren medaille toebedeeld voor zijn vele interpretaties en uitvoeringen van Franse orgelmuziek. Zijn oeuvre bevat ongeveer 200 werken (orkestwerken, werken voor harmonie- en fanfareorkest, kamermuziek, maar ook heel veel koor- en orgelmuziek) Edmond zette zich volledig af tegen dit kattengejank, en hanteerde met trots zijn eigen elektrische gitaar in zijn eigen muziekgenre.
Edmond was een medestudent van de Lagere Detailhandelsschool. Bij het gymmen zat hij mij vaak te plagen met het feit dat ik een 'kaal kipje' was. Ik bleef achter in mijn lichamelijke ontwikkeling naar een volwassen vent. De meeste klasgenoten waren ouder dan ik. Edmond was met zijn negentien een van de oudsten van de klas. Ik was net, als 16-jarige, van de LEAO doorgestroomd naar de Lagere Detailhandelsschool. De jongens in mijn klas reden Puch, Tomos, Zundapp en hadden lange haren. Ze rookten, snoven, zopen en hielden onder meer van rockmuziek. Muziek die elektrische versterking gebruikt, heeft zich in de jaren zestig ontwikkeld via stijlen als beat, surf en psychedelica tot latere vormen zoals hardrock/metal, progressive rock, punk en alternative rock. Hierboven het levensverhaal van Edmond in een notendop.
Ik als vijftienjarige in mijn twinset: een combinatie kledingstukken van trui en vest
In Tilburg heb ik kerken bezocht die omgebouwd waren tot muziektent. De klasgenoten (jongens en meisjes) snoven, vreeën, terwijl ik heerlijk alleen op de dansvloer stond te swingen. Ik genoot wat de groep niet was ontgaan. Ik was de benjamin en dat vertaalde zich naar goede cijfers. Ik had het bijzonder naar mijn zin. Het waren de twee mooiste jaren uit mijn schoolloopbaan. Een goed gevoel heb ik hier aan overgehouden. Aan de tijd waarin de jongens uit de klas zich op bijzonder sympathieke wijze zich steeds over mij ontfermden. Zo schreef ik, met plezier, artikelen in de schoolkrant onder de schuilnaam Andy Warhold. Onze Duitse leraar vond dit echter zwak en niet sympathiek. De schrijver moest zich openbaar maken en niet verschuilen achter een pseudoniem. Mijn hele klas wist dat ik de schrijver was en ze vielen met zijn allen over de docent heen. Het was voldoende om niets te zeggen, de jongens stonden als één man achter mij.
Resie en ik hebben in de loop der jaren regelmatig een juwelier in Goirle bezocht, waarvan de eigenaar Mart van Nunen was, een van mijn klasgenoten uit die tijd. Bij aankoop maakte hij altijd een speciaal prijsje, waarbij zijn vrouw op een keer uitsprak dat de speciale band van vroeger en die we schijnbaar nog steeds hadden haar niet was ontgaan. We hadden elkaar jaren niet gezien, het klikte meteen weer, en ik voelde mij ondanks mijn leeftijd opnieuw het 'Hansje' zoals ik altijd plagend genoemd werd. De adjunct-directeur Gerard Selten, waarvan ik in die twee jaren boekhouden kreeg, heeft mij later nog jaren gevolgd, en genoot zichtbaar van de ontwikkelingen die ik doormaakte tot hoofd personeelszaken van het toenmalig ROC Midden-Brabant. Hij was trots op zijn oud-leerling.
In het weekeind gingen we soms met Ome Dirk en tante Mien op stap. De reis ging deze keer richting het Trappistenklooster in Berkel-Enschot. Ome Dirk werkte in een fotozaak Max Wolff. Een goede klant was broeder Sam. Broeder Sam was een bekende in Tilburg. Hij fotografeerde met veel plezier en overtuiging. Mijn vader nam ons mee in zijn nieuwe Volkswagen Kever waar hij erg trots op was. De broeders trakteerden ons op taart met daarop gekleurde hagelslag. Dit vond ik persoonlijk wat minder. We waren er weer eens uit. In die tijd hadden wij nog geen vakantieplannen.
Er waren meer burgers aanwezig bij de Trappisten. Plotsklaps roept een mevrouw uit de groep: 'Hee, dat is onze bloemenjongen'. Ik had met de uitspraak geen moeite. Tenslotte ging ik wekelijks ongeveer heel Tilburg door, en was ondertussen een bekende geworden. Ik kon een potje breken bij de Tilburgse huisvrouwen. Wanneer ze geen behoefte hadden om een bosje bloemen bij mij te kopen, dan bleef ik lang vriendelijk kijken. Of erger, mijn voet ging tussen de deur. Uiteindelijk had ik succes en verkocht weer een bosje. Ik werd ook een keer door een oud vrouwtje binnengelaten. Zij trakteerde mij vervolgens op limonade en een gebakje. Waarvan ik later dacht dat deze toch wel heel erg over de datum moet zijn geweest. Het gebakje, begrijpt u mij goed?
Ik ga weer naar mijn moeder toe. Later zei ze tegen mij dat ik moest stoppen met bloemen verkopen. 'Ik schaam me dood', zei ze dan enigszins geïrriteerd. Niet veel later kwam er een breuk tussen Jan de Haan en mij. De bosjes bloemen die hij bij Bernard van de Wiel inkocht had hij zo uitgedund. Ik kon dit 'mijn vrouwtjes' niet aanbieden. Wij, in de relatie van klant en bloemenverkoper, hadden ondertussen een zodanige band opgebouwd, dit kon ik absoluut niet maken! Ik kon de klanten niet besodemieteren en ben pardoes gestopt. Jan en ik hebben elkaar nooit meer gezien. Hij had daarvoor nog wel, zonder overleg, een lieve puppy voor mij gekocht, we gaven haar de naam Sonja. Ik denk nog weleens terug aan die tijd van weleer, samen met Jan en Bernard van de Wiel met onze buurvrouw, hun moeder. Ik kijk terug op een zeer aangename tijd.
Mijn hondje Sonja (loops en dus met broek)
Nelly en Johnny heb ik in de jaren tachtig voor het laatst gezien. Nelly is de vrouw van Bernard. Mijn moeder was overleden en mijn zus had zomerbloempjes op het graf geplaatst. Omdat het zomergoed zo goed als uitgebloeid was, het was eind augustus, ben ik er mee naar van de Wiel gegaan die toen een huis annex bloemenverkoop in de Molenbochtstraat had. Daar aangekomen gooide Johnny de hele inhoud van het zomergoed in de container. Het zweet stond op mijn voorhoofd toen tot overmaat van ramp bleek dat de pot niet voorzien kon worden van nieuwe plantjes. Het seizoen was voorbij en het was gedaan met de eenjarige plantjes. Thuis aangekomen heb ik snel de pot gevuld met enkele dure vaste planten uit eigen tuin. Mijn zus gebeld en haar op de hoogte gesteld van dit relaas. Voor rede vatbaar? Leer dan mijn zus kennen: het zomergoed was nog van prima kwaliteit, geen discussie mogelijk. Ze ging stante pede naar het kerkhof en gooide alle vaste plantjes uit de pot. Ik heb er nooit woorden over vuil gemaakt, en heb sindsdien het graf van mijn moeder nauwelijks nog bezocht. Hierover ruzie maken zou ze niet gewild hebben. Toen had ik wat minder contact met mijn zus, dat snap ik nu wel.
Nog even terug naar Jo van de Wiel, onze buurman, een lieve man. Hij nam ons, kinderen, vaak mee naar de zwembaden in Tilburg en liet ons dan van alles zien. Er waren geen bezoekers, en we kwamen ook in de technische ruimtes waar Jo de kwaliteit van het zwemwater controleerde. Eerder had Jo in het badhuis van het bejaardenhuis Vredeburcht gewerkt. Hij had daar de verantwoordelijkheid als badman, en wat dat inhield daarvoor gaan we terug in de tijd. Henk van Mierlo vertelt.
Baden in Tilburg in de veertiger en vijftiger jaren.
Toen ik nog een kind was (in de veertiger jaren), was het nog niet zo gewoon dat er een douche, laat staan, een badkamer in een huis werd ingebouwd en was men aangewezen op "d'n tèèl" of het badhuis. In het huis (H. Berkvensstraat) waarin ik ben opgegroeid, zat er in ieder geval maar één kraan, en wel in de keuken. En ik was allang het huis uit toen in de grote kleerkast op de overloop een douche werd ingebouwd.
En zeg eens eerlijk hoeveel van mijn leeftijdgenoten, moesten zaterdags op zijn beurt de teil in? En dan had je nog geluk dat je, net zoals ik, de oudste was en het eerst mocht, want niet elk kind kreeg schoon badwater, en een geiser was er ook niet, dus moest al het water op de kachel of het gas verwarmd worden. Louis Sparidans beschrijft in zijn herinneringen aan Theresia soortgelijke taferelen, maar hij was de jongste. Overigens gebruikten ze bij ons thuis Sunlight zeep, die ook voor de was werd gebruikt.
Dat "in bad gaan" niet een van de geliefdste bezigheden waren, blijkt wel uit een prent van Cees Robben waar twee mannen langs het ziekenhuis lopen en de een tegen de ander zegt: "Daor motte twee keer per week in bad... en zonder te verdôove..."
Voor zover ik heb kunnen nagaan beschikte Tilburg over drie gemeentelijke badhuizen, afgezien van de badmogelijkheden bij de Tilburgse zwembaden. Voor ons was het dichtstbijzijnde badhuis op het Paduaplein. Uiteraard waren de mannen en vrouwen strikt gescheiden. Het werd op 31 maart 1928 officieel geopend als tweede badhuis. Het Paduaplein kende 2 wachtkamers (een voor mannen en een voor vrouwen) aan beide zijden van de 15 douchecellen, deze werden dan beurtelings geopend. Ook was het niet zo dat je zelf kon bepalen hoe lang je douchte. Er ging telkens een groep tegelijk de badcellen in, uitkleden, wachten en dan begon het water te lopen. Een aantal minuten later begon de badman (of vrouw) te roepen dat je nog een minuut had en dan gingen de kranen dicht. Aankleden, en naar de hal waar je dan je haar voor de spiegel kon kammen, terwijl de volgende groep weer de douches in ging.
Later, toen ik verkering had, was het badhuis aan de Prinses Julianastraat, nu Heuvelring geheten, (opening in 1921) om de hoek zodat ik op zaterdagmiddag ('s morgens moest je immers nog werken) daar naar toe ging. Dit was het eerste officiële badhuis, geopend met veertien douchecabines en acht kuipbaden. Toen in 1961 het eerste gemeentelijke badhuis sloot, werden negen douchecellen en een zitbad aangebracht in de kelder van De Vredeburcht. In 1963 en 1964 werden nog badhuizen geopend in de Hoogvensestraat en op het Laurens Kosterplein. Alle badhuizen zijn lang geleden opgeheven en alleen het gebouw in de Hoogvensestraat bleef bewaard.
De kuipbaden waren een stuk duurder dan de douches, maar daar mocht je dan ook langer voor baden.
Voor de oorlog, zo las ik, betaalde je voor een douche op woensdag en donderdag 10 centen en voor een kuipbad 40 centen. Op vrijdag en zaterdag was dat resp. 15 en 55 centen. De prijzen waren overigens incl. zeep en een handdoek. In 1963 is het gesloopt om plaats te maken voor de Heuvelring.
Van het klein badhuisje in de Hoogvensestraat, daar weet ik niets van.
Toen ons gezin in 1963 zelfstandig ging wonen in een nieuwbouwwoning aan de Croydonstraat, was er weliswaar nog geen centrale verwarming, maar wel een echte grote douchecel, met ruimte voor onze eerste wasautomaat. De teil hadden we dus niet meer nodig.
René Haans heeft me onlangs het volgende over familie van de Wiel geschreven:
Franciscus Antonius van de Wiel, geboren op 2 december 1887 in Besoijen tegenwoordig gemeente Waalwijk. Hij kwam op een dag lopend uit Antwerpen, wat hij daar deed was niet bekend. Hij ontmoette in een café de oudste broer van Maria Helena van Engelen.
Franciscus vroeg of hij bij hen in de kost kon komen. Dit mocht. Het klikte tussen hem en Maria en ze trouwden op 30 september 1920. Maria van Engelen is de moeder van mijn overleden schoonmoeder Antonetta, Nettie, van de Wiel. 17 april 1921 - 27 aug 2017.
Andere kinderen uit het gezin van Franciscus en Maria zijn:
- Adrianus Ludovicus van de Wiel, geboren op 25 maart 1922 – 28 nov 1980.
- Louis Adrianus van de Wiel, geboren op 17 januari 1925 -1943.
- Anna geboren in 1928 leeft nog.
Misschien familie van Kathinka?
Schoonmoeder kwam uit Gilze, haar opa was boer op Nerhoven, een wijk in Gilze.
Maak jouw eigen website met JouwWeb