Jan Plèk
Bezoek I
Op woensdag 4 oktober 2023 zijn familieleden van Huub van Bavel bij ons langsgekomen. Emmanuel had een reactie op de webpagina geplaatst, en zo kwamen we weer in contact.
Twee achterneven die in de Outshoornstraat in Tilburg hebben gewoond, waar ook mijn partner Resie vandaan komt. Het bezoek verstoorde de verwennerij van onze hondjes, Nick en Simon. Ze kwamen nu op de tweede plaats, terwijl het nota bene dierendag was!
We waren elkaar, als neven, minimaal veertig jaren uit het oog verloren, maar nu konden we oude herinneringen ophalen. Ook al moesten we elkaar even diep in de ogen aankijken want uiterlijk waren we in deze jaren behoorlijk veranderd. In mijn geval zonder enkel haartje nog op het hoofd maakt enige herkenning lastig. Ik trof ze in de garage van ons appartement aan, en ik had ze kunnen passeren zonder dat ze me herkend hadden. Ik stak op tijd mijn hand uit. Emmanuel, mijn achterneef en zoon van Huub en Riet, heeft de website ontdekt en we hadden eerder online met elkaar gesproken. Dit was aanleiding om elkaar een keer te ontmoeten. Zijn broer Tars kwam ook mee. Mijn achterneven zijn kleinzonen van Adrianus van Bavel en Adriana van den Berg. Adrianus is een broer van mijn opa Piet.
Emmanuel heeft een aantal klassen van de lagere school bij mij doorgebracht. Tars zat in hetzelfde kerkkoor. Hij speelde trompet, ik bariton, en samen haalden we herinneringen op toen de kerk nog een echte kerkgemeenschap was. De nadruk op gemeenschap. Er was beatmuziek, een Emmausmis, de kerk leefde!
De krant over Dixielandjazz in Tilburgse Vredeskerk
Het dames- en herenkoor onder leiding van koordirigent Piet de Cock
Is er nog hoop?
Maar conservatieven, recht in de leer, namen het van ons over. Ik noem ze ook wel de 'rechts-extremisten': tegen abortus, geen communie aan homo's uitreiken, et cetera, maar daarentegen wel grijpgrage vingers. Ze hebben de ambiance van weleer, ook al was die periode kort, volledig kapot gemaakt. Het zijn types die alles bij het oude willen houden en elke vooruitgang verafschuwen. Wij allen zijn van ons geloof gevallen, of sla ik nu door?
Van kerkgebouwen worden nu appartementen gemaakt, zoals van onze voormalige Vredeskerk. In het parochiehuis werd in onze jonge jaren carnaval gevierd, vanuit de kerkgemeenschap georganiseerd. Vader en moeder van Emmanuel en Tars waren, net als mijn moeder en wijzelf, op deze carnavalsdagen van de partij.
Maar het interview met bisschop Gerard de Korte, in de Volkskrant van 23 december 2023, heeft me toch weer hoop gegeven. Hij geeft in dit interview aan, geschokt te zijn door de enorme verkiezingswinst van de PVV. Hij vindt het, om zacht uit te drukken, een discutabele partij. Actiepunten in het verkiezingsprogramma die regelrecht indruisen tegen de Grondwet. Hij komt op voor de godsdienstvrijheid voor iedereen: christenen en islamieten. Geen sluiting van islamitische scholen, moskeeën of het verbieden van korans. Zijn kerstboodschap is 'het geduld terugvinden, en in elkaars schoenen gaan staan'. In het Heilig Land moeten 'extremisten van beide kanten tot bezinning komen'. Israël heeft op dit moment meer dan 30.000 doden (Palestijnen) op hun geweten. Ik hoor onze premier nog zeggen in het begin van deze oorlog: Er geldt nu geen 'maar'. Waarom kwaad met kwaad vergelden?
De bisschop geeft verder aan dat echte christenen gevoelig moeten zijn voor vluchtelingen en zich over hen moeten ontfermen. In het christelijke geloof zit een sterke oproep aan mensen om optimaal te zorgen voor dakloze vluchtelingen! Na het lezen van dit interview voel ik me opnieuw een beetje christen. Nu maar hopen dat zijn aartsconservatieve hulpbisschop Mutsaerts, die niet vies is van het bezoeken van bijeenkomsten van Forum voor Democratie, geen roet in het eten gooit.
Jos, mijn zwager, is zich na pensionering gaan verdiepen in het schrijven van gedichten en songteksten (Jos zingt in een band en speelt gitaar). We ontvingen van hem de volgende stichtelijke kerstboodschap:
Zelfs God zat behoorlijk in de put dit jaar
En zuchtte bij alle ellende:
“Zeg Jezus, heb ik jou daarvoor in de wereld gezet?
Moet j’ns kijken, daar beneden, wat een bende!”
“Nu ik dít voor me zie", zuchtte Jezus verdrietig,
“Zoiets kon ík zelfs niet verzinnen!
Men strijdt en men moordt voor het eigen gewin,
Pa, er is nog een wereld te winnen.”
Even droomde Jezus weg, dacht ie t’rug aan de herders
En aan ’t bezoek van de oosterse wijzen,
Aan de os, de ezel, Maria en Jozef, hij kon ze
Allemaal wel de hemel in prijzen.
’t Gaf hem moed en vertrouwen, ondanks alle misère
Die hem, dag in dag uit, zorgen baarde.
Maar met de steun en de hulp van de liefde voor elkaar
Bleef hij werken aan Vrede op aarde.
Volksdansen door leiders kindervakantiewerk in 1978
Goede genen I
We haalden ook herinneringen op van de periode dat we leiders van het kindervakantiewerk Vredeskerk waren. We spraken over onze vaders die weinig spraakzaam waren, over het achternichtje Hanneke, zus van Emmanuel en Tars, die op jonge leeftijd en in verwachting van haar tweede kindje kwam te overlijden aan een hersenbloeding. Over hun ouders, Huub onlangs (2020) overleden op 95-jarige leeftijd en Riet die nog leeft en in een respectabele leeftijd van 97 jaar verkeert. Over mijn ouders die reeds geruime tijd overleden zijn, en allebei slechts 68 jaar zijn geworden. Emmanuel hoopt over goede genen te beschikken waarmee ook hij oud kan worden. Ik geef aan in verkeerd gezelschap te verkeren, als voorbeeld mijn ouders, maar ook mijn twee jaar oudere broer die op 52-jarige leeftijd kwam te overlijden. Hij had alvleesklierkanker en was tot een week voor zijn overlijden zich hiervan niet bewust. Dit omdat zijn MDL-arts het bij de diagnose van een spastische darm hield. Beiden, Alex van Strijp en hij, zijn op dezelfde leeftijd overleden, beiden ex-misdienaar van de Vredeskerk. Onze koster en koordirigent Piet de Cock stuurde een bericht van medeleven aan de families. Mijn oudste broer is 72 jaar geworden.
Foto's kindervakantiewerk
Goede genen II
By the way, de provincie Noord-Brabant kent de minste 100-plussers, en dat zal u niet verbazen met het carnaval en de worstenbroodjes. Nederland staat in Europa op de 19e plek als het om het aantal 100-jarigen gaat. Ierland staat op de eerste plaats. 85% van de 100-jarigen is vrouw. Mannen hebben meer spiermassa, zijn over het algemeen sterker, en hebben meer calorieën op een dag nodig om de machine draaiende te houden, maar zijn daarom dus ook eerder versleten en gevoeliger voor infecties, en gaan daardoor een paar jaar eerder dood. Voor de liefhebber kan ik het verhaal nog wat ingewikkelder maken. Namelijk bij de 100-jarigen is dat hun endolysosomale systeem en hun afweersysteem langer blijft functioneren. De omzetting van hun eiwitten blijft langer goed gaan. Cellen die niet meer goed functioneren worden door het lichaam sneller opgeruimd. Typische ouderdomsziekten, zoals dementie, blijven daardoor langer weg. Gezond honderd worden is dus voor een groot deel een genenkwestie. Ik persoonlijk hou het op gezond tachtig worden, dat is veel relevanter, door niet roken, niet (te veel) drinken, goed je groente eten, veel bewegen, op tijd naar bed, minder tobben en meer spelen.
Bezoek II
We hebben gesproken over onze schooltijd op de lagere school waarin Tars mijn verhaal bevestigde dat er inderdaad op school door leerkrachten geslagen werd. Ik vulde het verhaal aan dat er door een van onze medeleerlingen soms een stinkbom werd gegooid in de klas, en dat de onderwijzer vervolgens wegliep en de deur dichtsmeet. Hij liet ons achter in de stank, wat moet die man gelachen hebben om deze stupide streek! Het gooien van een stinkbom bleef helaas niet bij een keer.
Ik vertelde nog dat ik samen met mijn toekomstige echtgenote de begrafenis van hun opa in 1979 heb bijgewoond. Dit tot enige verbazing van mijn aanstaande schoonmoeder die de familierelatie op een te grote afstand ervoer. Voor mij is er geen enkele afstand en in mijn genealogie ga ik als het moet honderden jaren terug, het is allemaal familie waarmee ik me verwant voel. Ik ben als kind een enkele keer met mijn ouders bij hun opa en oma op bezoek geweest. De loopafstand tussen ons woonhuis en dat van deze familie viel te verwaarlozen, dus alleen daarvoor hoefden we het zeker niet te laten. Het was er daarnaast altijd gezellig en werden we zeer gastvrij ontvangen.
Emmanuel herkende mijn nog steeds aanwezige bewegingstic (motorische tic), het knipperen met de ogen. Het schijnt door een cognitieve belasting mijn hersenen minder aandacht besteden aan het knipperen van de ogen. Zo gauw ik te veel informatie ontvang, raakt mijn werkgeheugen overbelast. Stress is een factor die me altijd parten speelt, vroeger maar ook in het heden. Structuur in mijn dagelijks leven helpt hier bij.
Emmanuel en Tars hebben nog even gedacht dat ik een afstammeling was van Leo van Bavel, de jongste broer van hun opa, maar dat kon ik snel ontzenuwen. Mijn opa was Piet en mijn oma Leen. Leo heeft nooit kinderen gekregen! Ik ga uit van de volgende veronderstellingen, dat hun vader Huub is vernoemd naar de vader van hun oma Heuibert of Huibert. In aktes zijn er verschillende beschrijvingen te vinden van de naam Huibert. Joannes de oudste broer van Huub is vernoemd naar de vader van hun opa Johannes van Bavel. Piet, broer van Huub, is vernoemd naar mijn opa, als peetoom. En als laatste Adrianus met als peetoom en peettante?
Na drie uur keuvelen gingen we weer als achterneven uit elkaar. Omdat ik met mijn chronisch ontstoken slokdarm momenteel niet goed wijn verdraag, zat ik aan de alcoholvrije wijn. Emmanuel wilde een rode wijn proeven. Ik nam een Critèra Primitivo Salento van Schola Sarmenti van 9,95. Eigenlijk een heel goed wijntje, alleen deze keer had ik het decanteren overgeslagen. Ook vergat ik de gast te laten voorproeven. De reden van het voorproeven is om te keuren of de wijn technisch in orde is. Ofwel een controle of de wijn 'op dronk' is. Later proefden wij uit dezelfde fles en ervoeren een scherpe afdronk, geen beste fles dus!. Zullen we toch nog een keer de familie moeten uitnodigen, om deze keer wel een lekker wijntje voor te kunnen schotelen.
Ze gingen na het bezoek nog even langs bij Sarban Tilburg, een Afghaans restaurant. Daarna ging Emmanuel richting Tilburg-West en Tars reisde af naar Sittard waar hij binnenkort een pas opgeleverd appartement gaat bewonen.
Gezin Van Bavel Van den Berg
Adrianus Henricus van Bavel
*14-06-1893 Tilburg +08-08-1979 Tilburg
gehuwd woensdag 01-02-1922
met Adriana van den Berg
*24-10-1894 Rhenen +22-09-1981 Tilburg
Kinderen:
- Joannes Adrianus *07-06-1923 +28-07-2007, 84 jaar oud. Priester en professor.
- Hubertus Bernardus Maria *20-08-1925 +28-11-2020, 95 jaar oud, g/m Maria (Riet) Helena Johanna van Cuijk *07-08-1926
- Petrus Adrianus Josephus *07-05-1929 +22-03-1998, 68 jaar oud, g/m Helena Josephina Cornelia van Cuijk (zus van Riet) *22-03-1928 +25-02-1962
- Adrianus Henricus Maria *25-04-1937, gehuwd met Maria (Riet) Martina Wilhelmina Tabbers *30-06-1937
Familie van Cuijk (Vader Cornelius Aloijsius Maria van Cuijk en moeder Joanna Maria van Kempen) heeft op de volgende adressen gewoond: Langestraat 52, Postraat 20 (1925), Piusstraat 53 (1929) en Eikstraat (1931). Vader was chef-monteur.
Inschrijvingsregister van Bavel van den berg
Inschrijvingsregister
Heuibert Van den Berg *29-03-1869
en Johanna van Zomeren *16-03-1870
Woonadressen
De familie heeft gewoond op de volgende adressen:
- 11-04-1921 Groeseindstraat 38 (ouderlijk huis Van Bavel) Bouwjaar 1919
- 01-02-1922 Kapelstraat 8 Tilburg Bouwjaar 1905
- 19-04-1922 Stedekestraat 67 Tilburg Bouwjaar 1905
- 27-04-1925 2e Herstalsche Dwarsstraat, 1g of s, 33 en 25 Tilburg
- 28-07-1926 Pijlijserstraat 33, bouwjaar 1933, en 25, bouwjaar 1926,Tilburg (Deze straatnaam komt in de plaats van de Tweede Herstalsche Dwarsstraat).
Pijlijserhoeve of Waterhoef. De boerderij lag tussen de huidige Hendrik de Keijserstraat en de Kwaadeindstraat. In 1960 werd het complex gesloopt.
Een eind westwaarts van de Gasthuisring, om precies te zijn aan de verbindingsweg tussen de driehoeken Wilhelminapark en de Bokhamer lag de ‘Waterhoef’, een van de kasteelhoeven. Vroeger was dit de Herstalsestraat die in 1959 omgedoopt is in Hendrik de Keyserstraat. De hoeve is in juni 1960 afgebroken. Deze ‘Hoeve aan de Heerstal’ werd ook wel ‘Pijlijserhoeve’ genoemd omdat de belangrijke familie Pijlijser deze historische hoeve al sinds 1500 in het bezit had.
Herkomst van de naam Pijlijser:
De Hoeve aen den Heerstal, ook wel Pijlijserhoeve genoemd, naar de familie Pijlijser, die de hoeve in het begin van de 16e eeuw in bezit had en die later een van de kasteelhoeven van de heer van Tilburg en Goirle werd. De boerderij, van het Brabantse langgeveltype, was gelegen tussen de huidige Hendrik de Keijserstraat (de vroegere Herstalsestraat) en de Kwaadeindstraat. Uit de kaart van D. Zijnen uit 1760 blijkt dat de hoeve vroeger omgeven was door een gracht, die omstreeks 1913 gedempt werd. In de volksmond ontstond daarom de naam Waterhoef (Waterhoefstraat). Willem Hendrik Pijlijser kwam omstreeks 1500 in bezit van de Hoeve aan de Heerstal. Pijlijser, afkomstig uit Heusden, was mogelijk een afstammeling van hertog Jan I van Brabant. Hij trouwde met Joffrou Dorothea, vermoedelijk de dochter van Jan Back van Broechoven uit Tilburg. Nadat hun dochter huwde met Jonkheer Herbert van Asperen van Vuren, kwam de hoeve in bezit van laatstgenoemde familie. Hun dochter Jonkvrouwe Anna van Asperen van Vuren trouwde met Jonkheer Goosewijn van (der) Lawick (of Louwick). Van Lawick verkocht in de tweede helft van de 16e eeuw dit goed aan de kasteelheer Carel van Malsen. In een akte van 1557 wordt gesproken over de Pijlijserhoeve omtrent slot aen de Velthoven (dit is het kasteel dat aan de Van Bylandtstraat lag).
Van 1621 tot 1710 was de omwaterde huysinge in bezit van het geslacht Van Grobbendonck, van 1710 tot 1754 van de Prins van Hessen-Kassel en van 1754 tot 1858 van de familie Van Hogendorp van Hofwegen. Deze laatste familie verkocht in 1858 publiekelijk onder andere het kasteel en de daarbij behorende Waterhoef. De koper van de Waterhoef was Johan Heerkens, die er overigens al in 1856 woonde. Zijn zoon en opvolger Petrus Heerkens overleed in 1922, waarna tenslotte de hoeve door diens weduwe Cornelia Maria van Lieshout werd verpacht tot aan de onteigening in 1959. Het gehele complex werd in 1960 gesloopt, waardoor dit belangrijke historische gebouw verloren ging. Alleen nog enkele straatnamen herinneren eraan: Waterhoefstraat, Pijlijserstraat, Herstalsestraat en Van Lawickhof.
Van 1909 tot 1931 heette deze straat Tweede Herstalsedwarsstraat.
De naam Oude Kapelstraat is in 1954 in de plaats gekomen van het noordwestelijk gedeelte van de (>) Kapelstraat. De straat liep toen nog tussen de Schrobbelaarstraat en de nieuw vastgestelde Kapelstraat; thans tussen de Kasteeldreef en de Kapelstraat.
Foto's
Op de foto met Jan, Huub en Piet
Huub en Riet
Huub en Riet van Bavel hebben mij in de jaren negentig vorige eeuw de volgende informatie gegeven.
Dankzij Riet zijn een groot aantal documenten uit het familiearchief gered. Na het overlijden van de ouders, Janus en Jaan, wilden de jongens namelijk even snel tot een 'verdeling' komen. Bij dit 'verdelen' ging een fors aantal stukken richting de vuilnishoop. Riet viste het weer op, en zo werd toch nog een deel van de familiecollectie gered.
Huub en Riet hebben hun hele leven gewoond in Outshoornstraat nr. 15 Tilburg. Herkomst van deze straatnaam: Cornelis Outshoorn werd geboren te Nieuwveen op 10 augustus 1810. Hij was een van de oprichters en sinds 1855 directeur van de Hollandsche Spoorwegen. Hij was autodidact en een verdienstelijk architect. Hij bouwde onder meer het Amstel-Hotel te Amsterdam (1863-1867), het Paleis voor Volksvlijt (1855-1867), dat in 1929 door brand werd verwoest, het Museum Fodor te Amsterdam (1863), het Oranje-Hotel te Scheveningen (1872-1873) en De Witte te 's-Gravenhage (1856) en verder nog enkele stationsgebouwen. Hij overleed te Amsterdam op, 23 april 1875.
Huub en Riet zijn, toen ze op hoge leeftijd waren, verhuisd naar het verzorgingshuis Het Laar.
Gelegen in Tilburg ligt deze karakteristieke woning in Outshoornstraat 15. De woning heeft een woonoppervlakte van 99 m2 en bevindt zich op een perceel met een oppervlakte van 157 m2. De woning is gebouwd in 1955. en is gelegen in de Bouwmeesterbuurt Zuid.
Werkgevers van Huub
Pension Mariëngaarde, dat zich in de villawijk van Tilburg bevindt, werd in juni 1935 in gebruik genomen voor de meer welgestelde ouderen.Na het behalen van zijn diploma MO boekhouden heeft Huub zich hier het langst ingezet. Boven de voordeur van het complex is nog steeds het in de natuurstenen latei het opschrift 'Mariëngaarde' te vinden. Daarboven bevindt zich een keramisch reliëf van Lambertus van Zijl dat Maria Immaculata voorstelt.
Voor Mariëngaarde was Huub o.a. werkzaam bij Lakenfabriek Brouwers, firma W. Brands en firma Wed. P. J. Knegtel. Over Brouwers, Brands en Knegtel het volgende:
J. Brouwers lakenfabriek
De Fabriek van Wollen Manufacturen J. Brouwers werd in 1828 opgericht door Jan Brouwers, die het bedrijf in 1836 vestigde in de hoek van wat nu Korte Schijfstraat en Schoolstraat heet. In 1842 introduceerde de fabriek een ‘paarden-manege’, waarbij acht paarden zorgden voor de aandrijving van de machines. Sinds 1849 werden die bijgestaan door een stoommachine.
Het bedrijfscomplex werd tot 1960 diverse malen uitgebreid, zoals in 1888 met een door Edouard Fremau ontworpen hoogbouw. Al in 1876 waren bij Brouwers zo’n 335 arbeiders werkzaam, waaronder 47 kinderen! In 1921 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap.
In 1958 werd J. Brouwers Lakenfabriek overgenomen door J.A.A. Kerstens en moesten 231 werknemers een nieuwe arbeidsplaats vinden. In 1965 werd het fabriekscomplex verkocht en stond het sindsdien leeg. Later verrezen hier appartementen, die de naam Brouwerslaken dragen. Een jaarsteen uit 1868, afkomstig uit het voormalige fabriekscomplex, werd in de hal van een van die woongebouwen ingemetseld. Sinds 2008 herinnert ook een muurschildering met een tekst van Cees van Raak aan deze textielfabriek.
W. Brands
Tilburg is de schoonste stad van 't laand en onze vadder is fabrikaant.
De spreuk is zeker van toepassing op verschillende generaties Brands. In oktober 1841 zag Bart (Norbertus) Brands het levenslicht in Tilburg. Zijn vader Willem (Wilhelmus) was fabrikant. Toen Bart (Norbertus) zijn eigen wollenstoffenfabriek in 1861 startte, fungeerde zijn vader als financier. De fabriek met de passende naam W. Brands en Zonen was gelegen naast zijn eigen woning, hoek Pieter Vreedepad en de Heuvelstraat (nu Vroom en Dreesman). Het ging Bart voor de wind, het bedrijf floreerde in 1904 stond hij op nummer 2 van de quote top 100 Tilburg. In 1916 overleed Bart Brands.
De fabrikantentraditie zet zich voort. Zoon Jos (Josephus Petrus Maria) Brands nam als vennoot de zaak met zijn broers Henri (Henricus Petrus Josephus) en Louis van zijn vader over. In 1910 verhuisde het bedrijf naar de Hoogvensestraat 175. Bij het vijftigjarig jubileum in 1911 ontving elke werknemer een financieel extraatje. In de fabriek aan de Hoogvensestraat zou enkele keren brand uitbreken (1920,1924 en 1947).
Na het overlijden van Bernard Straeter werd het bedrijf F.M. Straeters Textiel My. De Zomermolen aan de Zomerstraat 38 door de firma Brands overgenomen. In 1937 scheiden de drie broers zich. Henri en Louis richtten de Firma Kamgaren en Wollenstoffenfabriek Tilkamwol op en verhuisden met hun deel van de Zomerstraat naar de Fabriekstraat 73 in Goirle. Zo'n 130 werknemers gaan mee naar Goirle. Tilkamwol zou haar activiteiten vanaf 1962 afbouwen. Jos gaat met zijn zoon Ben (Bernardus, Ludovicus, Josephus) Brands verder en vader en zoon zetten het bedrijf om in een N.V. Het kantoor was aan de Kotterstraat 1A.
In de beginjaren van de jaren zestig met de grote wolcrisis gaat het ook de Firma W.Brands en Zonen N.V. slechter. Er wordt besloten om in mei 1965 een fusie aan te gaan met de bedrijven Thomas de Beer N.V. en Pessers van Zuylen Wollendekenfabriek N.V. Het nieuwe bedrijf heet Netec (Nederlandse Textiel Combinatie) Medio 1967 is vanwege aanhoudende negatieve resultaten besloten tot liquidatie middels een surseance van betaling.
P.J. Knegtel
De Knegtels kwamen rond 1745 per huifkar vanuit Bohemen naar Tilburg. Joseph (net als zijn broer Johan Caspar Knechtel) trok met een kar getrokken door twee paarden door Europa om zijn handelswaar (Boheems glaswerk) te verkopen.
In 1865 begonnen zijn nakomeling Leonardus Knegtel en zijn vrouw Catharina Latour een slijterij, wijnhandel en tabakskerverij in de Zomerstraat. In 1873 vestigde Nardus Knegtel een filiaal op het adres Heuvelstraat 67-69a. Dit pand werd voorheen bewoond door zijn grootvader Theodorus Knegtel en door Thomas van Dooren, bij wie de kroonprins (koning Willem II) regelmatig vertoefde. De voormalige koninklijke stallen achter dit pand werden door Nardus Knegtel gebruikt als magazijn, met daaronder de wijnkelders. Deze zouden later diverse malen worden uitgebreid. In 1902 werd door Leonardus’ zonen Piet (P.J.) en Josephus de vennootschap L.N. Knegtel opgericht, vanaf 1914 alleen voortgezet door Piet. Na zijn overlijden in 1918 werd het bedrijf door zijn weduwe voortgezet en later door hun zoon Piet jr. In 1917 verhuisde ook de winkel uit de Zomerstraat naar het pand in de Heuvelstraat. Knegtel introduceerde in 1923 een nieuw product, limonadesiroop van sinaasappelen (Spanja) De firma verkocht altijd huismerken, zoals o.a. Latour Vieux, Atlas (Kinawijn), Ouwe Jaap (jenever) en Anisette (likeur). Na de Tweede Wereldoorlog bracht Knegtel als eerste in Nederland frambozenbrandewijn op de markt, onder de naam Fram. In 1965 vierde de Wijnhandel en Distilleerderij Wed. P.J. Knegtel het 100-jarig bestaan. Daar Piet jr. ongehuwd was en er géén opvolgers waren, besloot hij om de distilleerderij en de bottelarij af te stoten. Deze werden in 1981 overgenomen door de Wijnkoperij Het Gulden Anker te Etten-Leur, dat behoorde tot het internationale Allied Breweries. Door dit bedrijf werden de diverse merken zoals Knegtel en Latour, verder nog een aantal jaren op de markt gebracht. Om dezelfde redenen, werden reeds eerder agenturen zoals het bekendste champagnemerk Trouillard in 1975 afgestoten. In mei 1981 werd het winkelpand in de Heuvelstraat verhuurd aan de drogisterijketen "Het Kruidvat", die vestigingen heeft door het hele land.
Dat Knegtel een begrip was in Tilburg bewijst de uitspraak ‘Hij heej teveul Knegtel gezien’. Dit werd vroeger gezegd wanneer iemand te veel alcohol had gedronken.
In zijn vrije tijd was Huub penningmeester van het schoolbestuur van de lagere school in de Vredeskerk.
Jubilea
Familiefoto i.v.m. 40-jarig huwelijksjubileum van Huub en Riet met kinderen en kleinkinderen
Carrierre ondernemer Adrianus
Adrianus (Janus) jongste zoon van de familie op Leo na, is zijn loopbaan begonnen bij drukkerij Jan van Laerhoven (Jan Plèk) als linieerder. De linieerder bediende de linieermachine. Eigenlijk is dit meer drukkers- dan bindersarbeid. Iemand die linieert, is namelijk een arbeider in een drukkerij die lijnen drukt.
Daar bleek al snel dat hij vakbondsbloed bezat en hij ijverde voor een loonsverhoging van een cent voor het voltallig personeel. Succes had hij, naar eigen zeggen, toch werd deze individuele actie afgestraft, en werd ontslagen op staande voet.
We duiken kort in de geschiedenis van Jan Plèk en het Smidspad waar hij ooit met zijn bedrijf startte. In de krant wordt al in 1873 voor het eerst gesproken over het Smidspad namelijk in de Tilburgsche Courant van 24 december 1873 met een berichtje over Jan van Laarhoven (1828-1915), 'Jan Plèk' (voor ingewijden Jean Cleef), boek- en papierhandelaar aan het Smidspad, vanuit een depot gevestigd voor het verkrijgen van postzegels, briefkaarten, formulieren voor postwissels tegen dezelfde prijzen als op het postkantoor. Jan begon als boekbinder in 1863. Hij is ongehuwd gebleven.
Het Smidspad werd in 1870 voor het eerst gebruikt bij de eerste straatweg naar Loon op Zand. Volgens het kadaster in 1872 eindigde het pad aan de noordelijke tak van de Veldhoven. Het was een straat met ooit 42 winkels met ondernemers die ooit het ondernemersavontuur durfden aangaan, waarvan er nog steeds een aantal bestaan en uitgegroeid zijn tot grote ondernemingen: Jan De Cock (kleding, nu NS-plein), Vincent Duitsman (juwelier), August Pijnenburg (juwelier, nu Heuvelstraat), Jévèl (Jan van Laarhoven ofwel Jan Plèk, kantoorinrichtingen, drukkerij, later gevestigd aan het Wilhelminapark 7), Intertoys (Broers van Kempen), Roovers (leder- en fournituurwaren), Oostelbos (installatietechniek), Maas (schildersbedrijf), Maas (ijzerwaren, gereedschappen, doe het zelf), Assenburg B.V. ((ex Van Blerk, kantoormeubelenfabriek), Termeer (Sacha schoenen), HaHeTi (Harrie Heffels Tilburg, bevestigingsmaterialen waaruit Fabory voort is gekomen) en Van Onzenoort (de zultkoning). Ook de familie Mandemakers (Mandemakers keukens) is in het Smidspad begonnen. Aan dit illustere rijtje mag onze overgrootvader Johannes van Bavel niet ontbreken. Ook hij startte een bedrijfje in het welbekende winkelstraatje Smidspad. Zie hieronder verder.
Ook Janus bleek, net als zijn ouders, over een zakelijk instinct te beschikken. Op een bovenverdieping in de Pijlijzerstraat nr. 1g, later een woning op 33 (eerder 2e Herstalsche Dwarsstraat), legde hij samen met zijn vrouw Jaan de basis voor een succesvol bedrijf als boekbinderij, concurrent van Jan Plèk. Daarna verhuisde hij naar Pijlijzerstraat 25 waar Janus en Jaan hun verdere leven bleven wonen. De woning is niet door hen aangekocht.
Om een eigen bedrijfje op te kunnen richten, vroeg hij aan zijn vader een voorschot op zijn erfdeel. Hij adviseerde zijn jongste broer hetzelfde te doen, echter Leo hapte pas op een later moment toe, toen Janus de eerste schreden naar succes had gezet. Uiteindelijk resteerde voor Leo slechts een dienstbetrekking bij broer Janus en geen partnership, dit tot grote boosheid van de zusjes van Bavel.
De vader van Janus, vader Jan, had een aardig fortuintje bij elkaar vergaard met het fourniturenwinkeltje aan het Smidspad en het thuiswerk waarbij zijn vrouw en dochters geld verdienden met onder andere het 'keren' van de pakken. Zie ook de pagina 'het keren van pakken'. Maar ook het maken van togen werd door de familie gedaan. Daarnaast werkte vader Jan in de textielbranche en had hij thuis een weefgetouw waarop hij dikwijls werkte.
Toen Janus met Jaan in het huwelijk trad, was zijn schoonmoeder niet op het huwelijk aanwezig. Jaan was namelijk van oorsprong een protestantse en ze had zich door het huwelijk met Janus laten omdopen, waardoor ze tot de katholieke gezindte zou gaan behoren. In katholieke kringen werd het 'gemengde huwelijk' als een zware zonde gezien. Schoonvader was minder conservatief en merkte spits op dat we uiteindelijk allemaal bij dezelfde God verantwoording gaan afleggen.
Echt familieziek was Janus niet, daarentegen ging zijn vrouw graag bij de familie op bezoek.
Anno 2023 zijn er altijd nog boeken te koop, gebonden door Adrianus Henricus van Bavel:
Alle boeken van Weverkeshof uit Nuenen
Eerste Wereldoorlog 1914-1918
Tijdens de Eerste Wereldoorlog, 1914-1918, waarbij Nederland neutraal bleef, werd Janus door de mobilisatie opgeroepen naar Hilversum te komen, waar hij ook zijn vrouw leerde kennen. Tijdens zijn militaire dienstplicht vervulde hij de taak van hoornblazer.
Fraters binnen de familie
In die tijd was het voornaam een zoon te hebben die koos voor het fraterschap. Broer Frans had een zoon als frater in de rol van conciërge/portier. Broer Piet en broer Janus hadden een zoon als frater werkzaam in respectievelijk het onderwijs en het priesterschap. En hoe trots Janus mocht zijn, volgens zeggen van broer Frans, het liet Janus koud. Hij had liever een zoon die de boekbinderij wilde voortzetten. Uiteindelijk kreeg hij een zoon die het overnam, zoon Piet. Piet heeft het volgehouden tot juni 1994, toen hield het familiebedrijf op te bestaan, niemand binnen de familie had ambitie in deze richting. Piet had drie man in loondienst en deed vooral het inbinden voor bedrijven als Philips en allerlei ziekenhuizen.
In de Vredeskerk heb ik in de jaren zeventig, als misdienaar, met Tarsicius ofwel Jan van Bavel, zoon van Adrianus, een enkele mis samen gediend. Hij was de voorganger.
Zoon Jan (*07-06-1923 +28-07-2007) was van 1969 tot 1990 als hoogleraar (professor) verbonden aan de Faculteit van Godgeleerdheid aan de katholieke Universiteit in Leuven met een taakopdracht in christologie en patrologie. Daarna is hij met emiraat gegaan. Een boek van hem is in mijn bezit: 'Verlangen bidt altijd'. In dit boek een sprekende preek van hem die tijdloos is en waarin ik het begrip God heb weggelaten omdat me dit niet veel meer zegt:
Mijn gerechtigheid
Wie ontwart dat in een gekronkelde
en verwarde kluwen van een mensenhart
dat anderen schade berokkent?
Het is afzichtelijk.
Ik wil er niet naar kijken,
ik wil het niet zien.
Ik wil gerechtigheid en onschuld,
schoon en schitterend in edel licht.
ik wil onuitputtelijke verzadiging.
Ja, rust en een onverstoorbaar leven.
Iedereen is welkom,
treedt binnen in de vreugde.
Vrees niet en wij zullen het voortreffelijk hebben.
Maar helaas er is verwijdering van de medemens,
en er wordt doelloos rondgedoold!
Zie hieronder het interview met hem.
Publicaties
Adrianus van Bavel *25-04-1937
Jean-Paul van Bavel
-
Geboren op 17 november 1964 te Tilburg
-
Studeerde bedrijfseconomie aan de Katholieke Universiteit Brabant
-
Is vanaf 1988 actief in het beleggingsvak. In eerste instantie als (fundamenteel en kwantitatief) beleggingsanalist bij verschillende private banks. Later als vermogensbeheerder voor particuliere en zakelijke relaties
Bidprentjes en grafzerken
Begraafplaats:
Lenij van Cuijk *22-03-1928 +25-02-1962 33 jaar oud
Piet van Bavel *07-05-1929 +22-03-1998 68 jaar oud
Janus te zien onder op de foto in het midden met zijn vader en moeder, broers en zussen
Priester en monnik Tarsicius Jan van Bavel
Tarsicius Jan Van Bavel OSA (Tilburg, 7 juni 1923 - Leuven, 28 juli 2007) was een katholieke priester en Augustijner monnik, één van de belangrijkste geleerden in het denken van Augustinus van Hippo. [nodig citaat] Van Bavel was directeur van het Augustijner Historisch Instituut in Heverlee, België, en hoogleraar theologie aan de Katholieke Universiteit Leuven in België.
Van Bavel trad in 1941 toe tot de Augustijnenorde. Hij verdedigde zijn doctoraat in de christologie van Augustinus in 1954 aan de Universiteit van Fribourg en werd in 1972 benoemd tot hoogleraar aan de KU Leuven. Hij stond vooral bekend om zijn expertise op het gebied van Augustinus, maar werd ook gerespecteerd als systematisch theoloog en schreef verschillende teksten over het religieuze leven.
Interview 'Praten over lijden'
Tars van Bavel
Een gesprek met T.J. van Bavel o.s.a.
Hilde De Rijck en Ria Dhaeze
Over lijden kun je theoretische praten. Je kunt er filosofische of theologische boeken en artikelen over schrijven. Maar je kunt er ook vanuit een persoonlijke ervaring en de reflectie daarop over praten.
De augustijn T.J. van Bavel, groot Augustinuskenner en hoogleraar in de christologie en Latijnse patrologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven, heeft tien jaar geleden o.m. een groot artikel geschreven over De lijdende God (in Tijdschrift voor Theologie, 2, 1974), waarin hij met andere theologen die over lijden hebben geschreven (o.m. Jürgen Moltmann, Der gekreuzigte Gott, en Dorothee Sölle, Leiden) in discussie trad. Enkele tijd geleden werd hij ziek en was de dood nabij. Twee van zijn leerlingen (in de godsdienstwetenschappen) mochten met hem over die ervaring praten. Zij gebruikten dit gesprek in hun proefschrift, Sporen naar een vernieuwde lijdensbenadering. Antropologisch-theologische studie naar de pastoraal toe, Leuven, 1983. Zo'n gesprek is iets anders dan een theologisch traktaat. We vonden het de moeite waard, het hier, lichtelijk herwerkt, weer te geven.
Redactie
Waaraan denkt u spontaan als u het woord ‘lijden’ hoort? Wat betekent lijden voor u?
Ik denk spontaan aan pijn, pijn in de banale en heel brede betekenis van het woord. Iets onaangenaams, iets wat je tegenstaat. Alles wat je onaangenaam vindt, kun je tot op zekere hoogte lijden noemen. Een hard woord bijvoorbeeld, je lijdt eronder. Slecht eten. Alle dagen zijn er dingen die je tegenstaan, die je pijn doen. Maar meestal blijft dat psychisch. Fysiek wordt het in grote ziekten, een ziekte die je vlak bij de dood brengt. Wat ik verleden jaar ervaren heb, was lichamelijk. Lichamelijke pijn had ik vroeger ook al wel ervaren, maar niet zo erg veel.
Was er een zin aan te geven?
Het is pure negativiteit, niets anders dan negativiteit. Je kunt er wel iets mee doén, ik kan lijden op me nemen, ik kan lijden uit liefde zoals we zeggen, ik kan er iets positiefs van màken. Maar in zichzelf blijft het negatief. Nee, ik zie niet in dat lijden in zichzelf zinvol zou kunnen zijn. Lijden is wezenlijk zinloos. Voor mezelf was het zo dat ik een bepaald beeld had van wat lijden is, een beeld dat ik me in de loop van de tijd gevormd had. Ik stond tamelijk onverschillig tegenover lijden. Lijden is niet iets buitengewoons, het is inherent aan het menselijk leven. Ziekte is inherent aan het menszijn, inherent aan de afbraak van je gestel. Hoe je het ook draait of keert, er zit sleet en afbraak op en dat kan zich uiten in een zware ziekte. Het is de gewone gang van zaken. Er is niemand die dat veroorzaakt, geen mens, ook God niet. Het is iets natuurlijks en zo moet je het dan ook opvatten. Wat heb ik dan gedaan? In zichzelf kon ik er geen zin aan geven. Ik heb het gedragen, zo stoïsch mogelijk. Dat heeft positieve kanten. Ik heb bijvoorbeeld tamelijk goed de pijn kunnen verdragen, ik denk dat dat ook kwam door die onverschillige houding... door het aan niemand toe te schrijven, ook niet aan God. Het is iets natuurlijks en je moet het op een natuurlijke wijze verwerken. Maar er zijn dingen die dat komen doorkruisen: de belangstelling van mensen... Je komt op een heel andere manier tegenover mensen te staan. Je gaat helemaal anders tegen je eigen leven en dood aankijken. Je verwacht zelfs dat je doodgaat. Je hebt er, op dat moment, een zekere ervaring van. Zeker de eerste dagen... dat is een echte doodservaring: je weet nergens van, met flarden kom je af en toe tot bewustzijn, en dan weet je weer niets meer. Achteraf is dat een heel donker gat. Het is een stuk van je leven dat je mist. Waar je jezelf beschouwt als ‘ik ben dood geweest’, een aantal uren, een aantal dagen. Een dag of drie was alles afgesneden. Ik wist niet wat er aan de hand was. Je voelt je totaal machteloos. Je voelt heel duidelijk dat het lijden iets is waar je zelf niet de baas over bent. Je bent niet de baas over je gezondheid, over je herstel. Je bent helemaal afhankelijk. Dat weet je heel goed.
Het beeld dat mensen zich van lijden vormen, wordt soms erg gehavend als ze echt met lijden geconfronteerd worden.
Dat was voor mij niet zo. Ik heb uit mijn beeld juist de moed kunnen putten om het lijden te dragen zoals ik dacht dat het hoorde. Er waren mensen die me zeiden: ‘We gaan hard voor je bidden...’. Dat bidden is goed, daar zit iets in. Maar niet in de betekenis van: we gaan dat lijden hier eens even wegnemen. Wel bidden voor elkaar als teken van belangstelling en meeleven, of als een zelfbewustwording: dit kan mij ook overkomen en dan moet ik ook een houding aannemen. In die zin vind ik bidden wel belangrijk, maar niet in de zin dat je het lijden daarmee wegneemt of verlicht.
Waar had u dat beeld van het lijden vandaan?
Dat is natuurlijk dé vraag. Ja, waar heb ik dat beeld gehaald? Uit vele ervaringen van verbitterde mensen. Ik heb gezien hoe veel mensen het geloof de rug toegekeerd hebben, omdat zij het lijden aan God toeschreven. Meestal spreken wij - en ook de boeken - over het lijden dat mensen elkaar aandoen. Dat is niet het meest absurde lijden. Daar kun je een oorzaak voor aanwijzen. De zonde van mensen. Maar dat is niet het enige lijden. Dat is de helft van het lijden. De andere helft is ziekte, onverwachte dood, ongelukken... En dan gaan de mensen allemaal zoeken waaraan ze dat moeten toeschrijven. Heel dikwijls hebben ze van vroeger een primitieve godsopvatting: alles komt van God. God heeft alles in handen. God heeft alles geschapen en het moment waarop we doodgaan is in Gods handen. Het leven is in zijn handen. Ziekte is in zijn handen. Ook ongelukken zijn in zijn handen. En wat krijg je dan? Mensen die iets ergs tegenkomen waarvan ze niet direct een mens de schuld kunnen geven, schrijven dat allemaal aan God toe. Van zo'n God moeten ze dan niet meer weten. Ik heb eens nagegaan hoeveel getuigenissen van beroemde schrijvers en schrijfsters, van filmsterren er niet zijn die zeggen: ‘Ik geloof niet meer, want als het zo'n God is, dan is dat een beul. Een God die zo de mensengeschiedenis in zijn handen heeft, is een beul!’ Dan denken we natuurlijk onmiddellijk aan Auschwitz. Maar Auschwitz is lijden dat mensen elkaar aangedaan hebben. Of kinderen verongelukken zonder dat een mens er iets aan kan doen en 's anderendaags staat er in de krant: ‘Waar was God vannacht?’ Alsof God op congé was en dat ongeluk maar liet gebeuren. God wordt een marionettenspeler die alle touwtjes in handen heeft en het spel kan beginnen: ‘Hier, laat die twee auto's maar op elkaar botsen; daar, laat die vrouw maar ziek worden, geef die man maar een hartinfarct’. Zo'n voorstelling van God heeft me de schrik op het lijf gejaagd. Door zo'n godsbeeld verliezen zoveel mensen hun geloof. Ik heb bij mezelf gezegd: ‘Dat zal mij nooit overkomen. Met dàt godsbeeld wil ik niet leven. Ik zal een ander godsbeeld hebben, zelfs als dat moet gaan ten koste van een dualistische opvatting over lijden en kwaad’. Als je zegt dat God alles in handen heeft: dood, lijden, ziekte, natuurrampen - ook hiervoor kun je mensen niet verantwoordelijk stellen - dan is dat een monistische opvatting. Maar ik geloof niet in een God die verantwoordelijk is voor goed en kwaad, zelfs niet voor het lijden. Wij zeggen dan wel: ‘God veroorzaakt het lijden niet, hij laat het alleen maar toe’. Maar wat is het verschil? Als een kind zich aan vuur verbrandt, zeggen wij dan: ‘De moeder heeft het niet gewild, ze heeft het alleen maar toegelaten’? Daar geloof ik niet in. Voor mij komt het hierop neer: ik weet niet waar het lijden vandaan komt. Ik zie het lijden als iets wat niet God is, als iets wat tegen God is. Waar ook hij geen macht over heeft, waartegen ook hij vecht, samen met ons. Het is iets wat buiten God is, waartegenover hij machteloos staat. Ik geloof niet in Gods almacht als je daaronder verstaat dat hij alles kan en alles mag doen. Hij heeft ons lichamelijk geschapen, en in dat lichaam ligt het eindige al vanzelf besloten. Het raakt stuk, dat is er van nature ingebouwd, het is inherent aan het menselijk bestaan. En als er zich iets in voordoet, noem ik dat: ‘Wat God niet is’. Hij zou het misschien wel anders willen, maar hij kan niet. Gods almacht ga ik daar niet zoeken. God is niet almachtig in de zin van ‘Hij kan alle kwaad wegvegen en opheffen’. God is almachtig in de liefde. Als God liefde is, kan ik misschien ook aan Auschwitz nog een betekenis geven. Anders is het voor mij puur absurditeit. God strijdt tegen het lijden en tegen het kwaad, tegen de zonde. Het is duidelijk dat Auschwitz veroorzaakt is door zonde. Ik wil het nog eens beklemtonen. Er zijn twee soorten van lijden, die je goed uit elkaar moet houden. Boeken spreken meestal over lijden dat mensen elkaar aandoen. Maar er is nog zoveel ander lijden. En ik zou niet graag in de plaats zijn van de christenen die het lijden, in het algemeen, aan God toeschrijven. En nog zoveel mensen zitten met dat trieste godsbeeld.
Soms lees je dat iemand zegt: ik draag mijn lijden op aan Christus.
Lijden opdragen aan Christus... er is een heel goede manier om dat te doen: risico lopen uit liefde voor anderen. Romero is daar een sprekend voorbeeld van. Hij wist praktisch zeker dat ze hem zouden vermoorden. Dat was lijden tot het uiterste. Liefde tot het uiterste. Dan kun je zeggen: ‘Je lijden aan God opdragen’. Of juister: niet het lijden zelf, maar de liefde wordt aan God opgedragen. Doodgeschoten worden is niet ‘God eren’ of ‘God dienen’. Dat is een belediging van God. Hij wil dat niet. In die zin ben ik het helemaal niet eens met J. Moltmann in zijn boek over De gekruisigde God. Moltmann stelt God voor als een beul, die zijn zoon opoffert voor de mensheid. De Vader zou met Jezus gedaan hebben wat Abraham niet met zijn zoon Isaak hoefde te doen. Met zo'n God doe ik niet mee. Een God-slachter, daar wil ik niet bij horen. Moltmann is veel beter in zijn boekje Waarom ik christen ben, waarin hij vertelt hoe hij als militair in het concentratiekamp God ontdekt. Dat is tenminste een menselijk geloof.
Maar Moltmann schrijft ook dat bij het sterven van de zoon ook de Vader sterft.
Ja, dat wel, com-passio, mede-lijden, daar ben ik het wel mee eens. Maar God als oorzaak van het lijden, neen. Als je het ziet vanuit Jezus, kun je spreken van apostolisch lijden. Jezus wist ook dat het zo zou aflopen als hij zich zo opstelde. Hij wist dat hij eraan zou gaan. Hij heeft het toch gedaan... uit liefde. Liefde die lijden met zich brengt. Toen ik ziek was, kón ik niet zeggen: ‘Ik ga nu mijn lijden opdragen’, want voor wie moest ik het opdragen? Ik kon wel zeggen: ‘Ik wil het zo goed mogelijk dragen en als u er iets mee kunt doen, God, doe het dan’. Dat wil echter niet zeggen dat God er werkelijk iets mee kán doen.
Hoe reageert u dan als mensen met die slogans voor de dag komen?
Als ze ermee geholpen zijn, mij goed. Als mensen zo persoonlijk tegen me spreken, dan ga ik daar niet tegen in. Waarom zou ik? Als mensen daarvan overtuigd zijn en het helpt hen en er zit verder geen gevaar in... Maar het kan gebeuren dat hun hele geloof hierdoor op het spel komt te staan. Dan zeg ik nee. Dan mag het zo niet verder, dan moet het anders.
Is het niet normaal dat mensen bij een eerste confrontatie met het lijden soms in opstand komen?
Ja: ‘Waar is God nu?’, dat is de revolte, een revolte waar ze misschien nooit meer overheen komen. We moeten de mensen aan een ander godsbeeld helpen, ze moeten niet denken dat alles van God afhangt. Dat mogen we de mensen in geen geval leren. Al weten wij het antwoord niet, het is beter te zeggen: ‘Ik weet het niet’, dan wat anders te beweren. En daar ben ik heel streng in, juist omdat ik zoveel mensen daardoor hun geloof heb zien verliezen. Ik heb toch zelf vaak genoeg meegemaakt dat mensen bij een sterfgeval bijvoorbeeld tegen God in opstand komen. Ongelooflijk. Is het God die mensen doodt? Hoe zit dat dan?
Maar zijn er ook geen mensen die zich aan zo'n godsbeeld kunnen optrekken? Moeten we geen plaats laten voor een straffende God?
In een straffende God geloof ik niet. Ik bedoel, met zo'n beeld hou je het geen heel leven uit. Je komt er niet uit zonder kleerscheuren. Ik heb het ook in het ziekenhuis gezien: mensen die de hele dag huilden en klaagden: ‘Waarom ik?’. Door altijd maar aan jezelf te denken genees je niet! Je ziét er de mensen door achteruitgaan. Ze raken er niet meer uit. Je kunt proberen ze tot rust te brengen. Meestal slaag je er niet eens meer in met hen te praten.
Komt het niet voor dat mensen van godsbeeld veranderen?
Ja, dat gebeurt. Maar dan blijft er vaak nog iets in hun achterhoofd zitten waarvan ze niet overtuigd zijn. Ze blijven in opstand tegen iets concreets. De idee blijft hangen dat God, de duivel of een kwade macht hun dit aandoet. Ze zien het niet als een natuurproces. Toen ik dat artikel over de lijdende God geschreven had, heb ik daar slechts één reactie op gekregen, maar die heeft me ontzettend veel deugd gedaan. Een man die méér dan tweeëntwintig jaar op bed lag, telefoneerde me en zei: ‘Ik heb uw artikel gelezen en ik voel me er een ander mens door. Ik voel me bevrijd’. Na al wat ik geschreven heb, heeft deze reactie me het meeste plezier gedaan.
Wat wilt u pastorale begeleiders aanraden? Hoe moeten zij zieken benaderen?
Ze moeten gewoon daar zijn, ze moeten niet te veel zeggen. Ik heb het zelf meegemaakt, een bezoekje doet wel altijd deugd, maar het mag niet te lang duren. Je mag niet te lang blijven plakken, vooral niet als iemand veel pijn heeft. Je mag er zijn, in een hoekje van de kamer, zonder veel te zeggen, er vooral zijn. Mij werd gevraagd of ik het belangrijk vond dat naasten aanwezig zouden zijn als ik uit het coma kwam op de dienst van de intensieve verzorging. Is het belangrijk dat ze twee minuten komen kijken? Ja, het is enorm belangrijk! Het is voor het eerst dat je je terug opgenomen weet in het leven. Er zijn mensen die wat om je geven, die staan daar in feite op je te wachten. Anders hebben ze daar niets te doen. Ze hebben niets anders te verwachten. Je kunt niets zeggen, je kijkt maar heel even en valt dan terug in een hele diepe kuil, maar je hebt ze gezien. Ik kan het me nog altijd herinneren. Ik zie ze nog staan. Ik heb gezien wie er was. En ik zag dat ze niets konden zeggen, dat zag ik. Ja, het is enorm belangrijk. Die aanwezigheid stimuleert om te genezen. Wie aan pastoraal doet moet aanwezig zijn! Dat is het belangrijkste wat hij of zij kan doen: er zijn. Verkeerde meningen kunnen daar niet worden rechtgezet. Dat moet daarbuiten gebeuren, in de catechese.
Ligt dat bij psychisch lijden niet anders?
Psychisch lijden kan vakkundige hulp nodig hebben. Zelf kun je deze mensen alleen laten uitpraten, dat is dikwijls al genoeg. Dat vraagt wel tijd. Ook in psychisch lijden zijn er zoveel soorten te onderscheiden: mensen die in hun eigen psyche lijden, mensen die leed aangedaan wordt door anderen, vereenzaamden bijvoorbeeld. Je kunt ze alleen vriendschap geven en luisteren... luisteren. Veel meer kun je niet.
Niet alleen luisteren, maar ook mee lijden, wordt wel eens gezegd.
Ja, ik weet dat mensen soms letterlijk mee wenen als anderen wenen. Maar zelf heb ik daar niet zo'n behoefte aan. Ik vind het goed als iemand zichzelf is en zichzelf mag blijven. Als mensen bij me op bezoek kwamen, verwachtte ik niet dat ze zouden huilen, liever niet. Het was al erg genoeg dat ikzelf pijn had. Wat wel van groot belang was, was een helpend handje: een kussen rechtzetten, iets aanreiken om te verfrissen... en niet veel zeggen. Met kerstnacht kreeg ik mijn eerste bloemen. Dat mocht daar wel niet, op de dienst van de intensieve verzorging, maar het was als het ware mijn eerste hernieuwd contact met het land van de levenden.
Kunt u iets vertellen over uw ziekenhuiservaring in het algemeen, de contacten met andere patiënten, met verplegend personeel?
De zwaarste periode was die in de intensive care. Ik dacht dat ik gek werd. Normaal lig je daar twee dagen, ik heb er zes volle dagen gelegen. Dit wil zeggen dat ik drie keer de patiëntenwisseling heb meegemaakt. Dat is psychisch enorm! De eerste dag hoor je al die mensen kreunen. Ze liggen in coma. Zolang je zelf erg ziek bent raakt dat gekreun je niet. Maar dan beginnen ze allemaal hun levensverhaal te vertellen: wie ze zijn, waar ze wonen, welk beroep ze hebben, hoe ze ziek zijn geworden. Dat heb ik drie keer meegemaakt. Het maakte me zo moe, dat ik smeekte om daar weg te mogen. Het was psychisch niet te dragen. Of iets anders: de gesprekken van het verplegend personeel die je hoort. Ze denken dat je daar toch maar voor appelmoes ligt, maar je hoort wel degelijk wat ze zeggen.
Daarna heb ik wel contact gehad met andere patiënten, vooral op de gang. Vaak verschrikkelijke verhalen gehoord over gebroken naalden, mislukte onderzoekingen en zelf meegemaakt dat zo'n verhalen verteld werden aan patiënten die nog geopereerd moesten worden. Binnenkomende patiënten moeten de indruk krijgen dat alles ‘normaal’ is, vind ik. Het kan beangstigend zijn, maar het is ‘normaal’. Dat patiënten aan elkaar vertellen hoe hun operatie verlopen is, tot daar aan toe, maar er zijn er die alleen maar zelfmedelijden zoeken, zelfbeklag.
Contacten met het verplegend personeel, dat is iets helemaal anders. Je hebt direct door of ze hun werk doen met hart en ziel of gewoon als kostwinning, als beroep. Dat heb je in één nacht bekeken. Part-time werkers hebben soms meer aandacht voor de patiënten dan full-time werkers. Over je situatie, hoe je ervoor staat, vertelt het personeel niet veel, ook niet als je er uitdrukkelijk om vraagt. Ze blijven op afstand. Een zekere distantie, een zekere onverschilligheid zelfs hebben ze nodig, anders houden ze het niet uit. Ik ben ook een tijdje ambulant-patiënt geweest: overdag naar huis en 's nachts in de kliniek, of driemaal per dag naar het ziekenhuis en later met langere tussentijden. Dan verandert de verhouding tussen patiënt en verplegend personeel totaal. Of beeld ik me dat maar in? Na de situatie van totale machteloosheid, van het totaal op anderen aangewezen zijn, krijg je dan weer het gevoel van een gelijke verhouding.
Moet je patiënten altijd vertellen hoe ze ervoor staan? En wat als ze weer met de vraag komen: waarom ik?
Je kunt het hun niet altijd vertellen. Behandelingen zijn soms zo delicaat, er kan altijd iets mislopen. En ze zijn er niet altijd tegen opgewassen. Soms moeten ze dom gehouden worden. Maar als het kan, als je het weet hoe het aan te pakken en ze zijn ertegen opgewassen, ja. Maar de vraag ‘waarom ik?’, ik geloof dat mensen daar niet aan toe mogen geven, ze blijven daar vaak in vastzitten. Het hangt samen met dat verkeerde godsbeeld. Het is niet gemakkelijk, vind ik, mensen anders over God te laten denken. Velen zeggen dat het verkeerd is, ze wijzen het af. Ze klampen zich vast aan het beeld van een God die alles in handen heeft. Het is moeilijk om deze mensen van opvatting te doen veranderen. Ikzelf ben een gematigd dualist: het kwaad staat tegenover God. God staat er zelf machteloos tegenover. Met elk ander antwoord waarin je lijden en God op elkaar betrekt, loop je vast. Het Oude Testament is getekend door het straffend godsbeeld. Die straffende God kan ik mij wel voorstellen als een stadium waar de mens doorheen moet om tot een zuiverder godsbeeld te komen. Er is maar één beeld van God: God is liefde. Al je daar niet van uitgaat, zit je ernaast. Voor mij is dat het enige goede godsbeeld. Daarmee weet ik waar ik aan toe ben. Tegen lijden dat mensen elkaar aandoen, sociaal-structureel lijden, onrecht, honger, lijden dat je kan opheffen, moet je je met alle macht verzetten. Ik ga ervan uit: lijden is altijd pure negativiteit, het moet altijd bevochten worden, of het zich nu concretiseert in honger of ziekte. Waar je er ook maar iets tegen kunt doen, moet je al je krachten mobiliseren om het op te heffen. Waar dat niet gaat, kun je alleen nog zeggen: het moet verdragen worden, lijden is in zichzelf zinloos. Je kunt er wel een zin aan geven. Maar vaak zal je daar zelfs niet in slagen.
Moet alle lijden christelijk geduid worden?
Neen. Want wat is christelijk? Wat is specifiek christelijk? Elke mens die goed wil zijn, zal lijden. Ook niet-christenen. Augustinus zegt ergens: ‘Als iemand zegt dat hij nog niet geleden heeft, is hij nog geen christen’. Maar ieder mens kan vanuit zijn inspiratie, gelovig of ongelovig, het lijden op zich nemen dat soms onvermijdelijk uit zijn liefde voor anderen volgt. Een Romero is vanuit zijn christelijke inspiratie in de bres gesprongen voor mensen en onvermijdelijk hoorde er lijden bij. Waar het om gaat, is de liefde die erachter zit.
Genealogisch overzicht
- Beroep:
- Wever
- Getrouwd op 24-jarige leeftijd met de 23-jarige Adriana Vermeer op 4 april 1883 in Tilburg, Noord-Brabant. Adriana werd geboren op 14 maart 1860 in Tilburg, Noord-Brabant. Dochter van Johannis Franciscus Vermeer en Anna Catharina Berkel van. Zij is overleden op 25 januari 1929 op 68-jarige leeftijd in Tilburg, Noord-Brabant. Zij waren 45 jaar getrouwd.
12 kinderen bekend uit dit huwelijk:
(* 17 september 1884 † 6 mei 1947, 62 jaar)(* 31 december 1885 † 24 juni 1957, 71 jaar)(* 25 januari 1887 † 23 juni 1946, 59 jaar)(* 30 mei 1888 † 27-08-1965, 77 jaar)(* 31 maart 1890 † 18 juli 1953, 63 jaar)(* 14 oktober 1891 † 20 juli 1968, 76 jaar)(* 14 juni 1893 † 8 augustus 1979, 86 jaar)(* 2 juli 1895 † 23 september 1895, 0 jaar)(* 2 juli 1895 † 30 april 1969, 73 jaar)(* 25 januari 1897 † 22 februari 1906, 9 jaar)(* 16 juli 1900 † 12 april 1992, 91 jaar)Leonardus Maria(* 01-04-1902 + 24-05-1978, 76 jaar)
Maak jouw eigen website met JouwWeb